De komst naar Brabant
“Ik vind het leuk om te beginnen met hoe ik in Brabant terecht ben gekomen. Ik kom uit een gezin van zeven kinderen. Mijn ouders waren bevriend met een gezin waar ik in Suriname dus ook veel over de vloer kwam. Ze kenden elkaar goed en mijn moeder en de andere vrouw waren tegelijk zwanger. Dit gezin verhuisde in 1973 naar Nederland omdat haar man beroepsmilitair was en hij in Nederland zijn dienstverband kon afronden. Dan kreeg hij ook een Nederlands pensioen. Zijn vrouw had al ooit tegen me gezegd: ‘als je ooit naar Nederland komt, hou ik je hier!’
Mijn ouders waren allebei ambtenaar in Suriname. Destijds kregen ambtenaren die onafgebroken twintig jaar in dienst van de overheid waren geweest tickets voor het hele gezin om in het buitenland op vakantie te gaan. Zo ook mijn ouders. Mijn oudste broer mocht niet mee, want alleen de minderjarige kinderen vielen onder deze regeling. Met de rest gingen we in 1979 naar Nederland.
Dit gezin ontving mij op Schiphol. Het was een warme ontvangst. Ik ging bij dat gezin logeren en de andere zussen en broers gingen naar een andere familie. Mijn vakantie duurde maar kort, want het werd snel duidelijk dat zij het woord bij de daad hadden gevoegd: mij hier houden. Ze had al een baan voor me geregeld en een verblijfsvergunning. Ik heb de hele vakantie niks van mijn eigen familie gezien. Ik liet het als negentienjarige maar over mij heen komen. De vraag of ik het het ermee eens was kwam niet eens bij mij op, want ik vond het best spannend. De rest van de familie is wel teruggegaan aan het eind van de ‘vakantie’, behalve mijn broer. Ik ben in Den Bosch beland en heb hier een sociaal leven en carrière opgebouwd. Tot op de dag van vandaag weet ik niet of mijn ouders in het complot zaten.
Mensen vragen me vaak wat de reden was om hier te blijven. Die was er voor mij dus niet, maar voor mijn ouders waren er misschien wel redenen. In de jaren net na de onafhankelijkheid (1975) was er ontzettend veel jeugdwerkloosheid in Suriname. Dit zou betekenen dat wij (de oudere kinderen) heel lang onder moeders vleugels moesten blijven. Ik heb de keus niet gemaakt, maar men heeft die keuze voor mij gemaakt.
Ik ben wel blij met de keuze. Want ik heb er goed gebruik van gemaakt en mijn ouders zijn er trots op. Iedereen is goed terecht gekomen. Toen was ik ook helemaal niet mee bezig of ik wel in Nederland wilde wonen. Ik was bezig met ontdekken. Nederland intrigeerde me wel. Het was een enorm land, met ontzettend veel mogelijkheden.”
De taal en Carnaval
“De Surinaamse cultuur is een mix van westerse- en nietwesterse culturen. De voertaal in Suriname is Nederlands. Veel Nederlanders weten niet dat de leerplicht (1876) in Suriname 25 jaar eerder is ingevoerd dan Nederland (1901). Maar toen ik in Den Bosch kwam kon ik
de Brabantse taal totaal niet plaatsen. Ik zei dan: ‘Je moet Nederlands in Suriname leren, want daar praten ze gearticuleerd Nederlands.'
Mijn eerste ervaring met het echte Brabant was Carnaval. In de Orthenstraat in Den Bosch zag ik de optocht. Ondanks dat het een Caribisch gebied is heeft Suriname geen sterke carnavalstraditie. Ik heb heel veel carnaval gevierd in Brabant, maar gaandeweg de jaren
vond ik het toch niet meer zo leuk. Het hutje mutje bij elkaar zitten in de kroeg benauwt mij. De hele dag in de kou hossen hoeft van mij ook niet meer.”
Een vrijgemaakte
“In de sociologie heb ik geleerd dat je, als je uit je natuurlijke omgeving wordt gehaald en in een andere omgeving komt, in dit geval een ander land, je jezelf gaat afvragen wie je eigenlijk bent. Als je niet meer in je bekende omgeving zit, ga je vasthouden aan je identiteit en op zoek naar herkenning. Toen ik net in Nederland was, zocht ik naar leeftijdsgenoten en landgenoten en daarvoor ging ik naar de jongerensoos de Hamslag in Den Bosch, waar veel Surinaamse jongeren elkaar ontmoeten. Ik moest voor mezelf zorgen en volgde naast mijn parttime baantje ook een deeltijd studie onderwijs en sportte graag. Hier sportte ik met witte mensen en werkte in een witte organisatie. Op een gegeven moment ging ik me afvragen: ‘wie ben ik nou?'
Ik was altijd al nieuwsgierig naar mijn familiegeschiedenis. Het slavernijverleden is ook volledig in onze genen geworteld. Er wordt in onze familie altijd gezegd dat wij afstammen van Joden. Zelf identificeer ik me als Afro-Surinamer, maar ik ben niet zo donker. Er zit veel Afrikaans en Europees bloed in onze familie.
Als je dan met familie spreekt, komen de familieverhalen naar boven, bijvoorbeeld dat we afstammen van Joden. Dat moest ik gaan uitzoeken. Ik ben al achttien jaar bezig met mijn stamboom en ik stam inderdaad af van Joden, maar ook van Afrikanen, Schotten, Portugezen en Fransen. Ik zie mezelf dan ook als een wereldburger, maar ik heb geen vlag. Ik zou een Internationale vlag moeten dragen.
Ik stam af van Afrikaanse tot slaafgemaakten, maar ook van witte slaveneigenaren. Mijn achternaam komt daar ook uit voort. De Joodse slavenhouder van mijn betovergrootmoeder was een Joods-Portugese koopman in Suriname. Hij had een handelszaak in Paramaribo en hij had tot slaafgemaakten die hem in het huis hielpen. Bij een van hen heeft hij een kind verwekt. Dat kind kreeg de naam Lina Julia Vasilda. De lettergrepen van de achternaam van deze slaveneigenaar, da Silva, werden dus gehusseld.
Bij veel Afro-Surinamers kun je herleiden of de naam voor 1863 of daarna gegeven is. Na 1863, toen de slavernij in Suriname wettelijk werd afgeschaft, kregen zij allemaal een achternaam. Degenen die voor 1863 vrijgekocht werden door hun eigenaars, moesten van de overheid een familienaam hebben, maar dat mocht geen bestaande Europese familienaam zijn. Vandaar het gehussel met lettergrepen. Dat deden ze vaak om de relatie met de oude meester nog te laten zien, zeker als het om een buitenechtelijk kind ging.”
De manumissie
“Het mooiste wat ik op een gegeven moment in handen kreeg, was een manumissie. Als je door je slavenhouder vrijgekocht werd, kreeg je een officieel document waarin je door de koloniale overheid in naam van de koning een vrij mens verklaard werd. Lina Julia kreeg de achternaam Vasilda op éénjarige leeftijd. Zij werd vrijgekocht, maar haar moeder niet. In 1863 kreeg Lina’s moeder, mijn betovergrootmoeder, Adolphina, de achternaam ‘va Silda’. Het originele document van Lina Julia Vasilda ligt in het Tropenmuseum in Amsterdam. Er zijn maar enkele manumissiedocumenten bewaard gebleven, waaronder die van mijn familie. Het nog fysiek bestaan hiervan is dus heel bijzonder. Met recht kan ik zeggen: 19 maart 1860 is mij de naam gegeven ‘Vasilda’, oorspronkelijk geschreven als ‘vaSilda’.
Niemand van mijn familie wist over de manumissie behalve ik. Toen ik kennis nam hiervan, ben ik verder onderzoek gaan doen naar het vrijkopen van tot slaafgemaakten. Zo kwam ik erachter dat mijn naam die van een vrijgekochte was en dat er een manumissie moest zijn geweest. In de beginperiode dat ik hiermee bezig was, haalde ik in de bibliotheek een paar Surinaamse geschiedenisboeken. Ik begon een hoofdstuk te lezen, over hoe de procedure verloopt, met daarbij een voorbeeld van een manumissie. Er zat een ontzettend klein plaatje bij, en ik wilde hem toch lezen. Ik pakte mijn vergrootglas en ben het gaan lezen. Het bleek die van mijn familie te zijn. Ik kende alle namen die erop stonden al, maar wist niet dat de manumissie nog bestond. Ik heb meteen een brief gestuurd naar het archief en heb een fotokopie ontvangen. Deze fotokopie is al jaren heel erg kostbaar voor mij. Afgelopen zomer heb ik eindelijk het originele document gezien. We kwamen daar aan en het was zo bijzonder! Er werd een map opengemaakt en daar zag ik het origineel. Dit deed me wel heel veel.”
Een Franse crimineel
“Natuurlijk ben ik dan verder gaan zoeken dan alleen de familiegeschiedenis aan mijn vaders kant. Ook mijn moeders kant heb ik uitgezocht. Mijn grootmoeder is een dochter van een Fransman en een Afro-Surinaamse vrouw. Deze overgrootvader is geboren in Parijs, hij was een witte man. Niemand kon iets over hem vertellen, ik had alleen maar een naam. Ik ben niet Franstalig, maar internet en Google Translate doen wonderen. Ik ben online gaan zoeken en kwam bij het Nationaal Archief van Parijs uit. Daar was ontzettend veel informatie openbaar en daar stond hij ineens. Ik had hem gevonden, met zijn hele familie erbij en de stamboom! Ook zijn geboortehuis staat er nog, in de buurt van de Nôtre Dame.
Ik ben gaan onderzoeken hoe deze man in Suriname terecht kwam. Ik las dat in de negentiende eeuw Parijs overbevolkt was. In 1851 werd door de president van de Franse republiek bepaald dat personen die zich schuldig hadden gemaakt aan kruimeldiefstal, politieke misdrijven en zware criminaliteit werden verbannen naar het vasteland van Frans-Guyana. Zo is mijn betovergrootvader daar terecht gekomen. Hij is toen waarschijnlijk gevlucht naar Suriname, de buurkolonie.”
Het erfgoed van de slavernij
“Ik vind dat Nederland excuses aan moet bieden voor hun slavernijverleden. Binnen de huidige Afro-Surinaamse gemeenschap is het slavernijverleden nog steeds voelbaar en zichtbaar. Afro-Surinamers zijn tijdens de koloniale overheersing zwaar onderdrukt. Daardoor hebben zij lange tijd moeite gehad om op te komen voor hun eigen identiteit. Eigen taal en cultuuruitingen waren bij wet verboden. Met de komst van de leerplicht werd het zelfs verplicht gesteld dat men in zich het Nederlands moest eigen maken. Dit was onderdeel van een asssimiliatiepolitiek. Het heeft daardoor generaties geduurd voordat de bewustwording van de eigen identiteit er echt was. Lange tijd werd een onderdanige houding aangenomen. Dat zit dan tot diep in je poriën.
Als docent hoop ik kritische mensen op te leiden die iets willen doen voor de samenleving. Dan bespreek je diversiteit en interculturaliteit, dan leg je uit hoe dichtbij de slavernij eigenlijk is. Mijn naam bestaat in 2020 160 jaar. De slavernij is officieel afgeschaft in 1863, maar in werkelijkheid was het 1873. De slavernij ging nog tien jaar door in de vorm van verplicht contractarbeid door de 'voormalig' tot slaafgemaakten. De slavernij is dus pas 148 jaar geleden afgeschaft. Surinamers die nu 90+ zijn hebben in hun omgeving nog mensen gekend die kind waren van tot slaafgemaakten. Ik heb mijn grootvader goed gekend en hij heeft zijn grootmoeder, de toen slaafgemaakte Adolphina, ook goed gekend. Het is lang geleden, maar als je het in de hele geschiedenis bekijkt, ook dichtbij.”