Koloniale wortels
De wijze waarop frater en kind met elkaar omgingen in de eerste helft van de twintigste eeuw, werd beïnvloed door toen alomtegenwoordige opvattingen en ideeën in Europa over de lokale bevolking van de koloniën. Deze niet-christelijke bevolking, zo ook in Curaçao en Suriname, zou onbeschaafd en (raciaal) minderwaardig zijn, en wat betreft religie op het verkeerde pad. Koloniale projecten en religieuze missies waren bedoeld om daar verandering in te brengen en de bevolking te 'verheffen' naar Europees niveau. De fotocollectie van de Tilburgse fraters schetst het beeld dat fraters simpelweg vanuit goedheid lokale kinderen kwamen helpen, maar daar zit dus meer achter. Hoewel individuele fraters natuurlijk allemaal hun eigen motivaties hadden om naar de koloniën te gaan, bijvoorbeeld vanuit religieuze overtuiging of vanuit een wil tot avontuur, moeten het onderwijs, de opvoeding en de vrijetijdsbesteding van de jeugd die de fraters in Curaçao en Suriname verzorgden in het licht van deze koloniale context worden bekeken.
Enerzijds was bij de fraters sprake van een bepaald idee van gelijkheid onder het universele katholicisme: de jeugd in kwestie zou door christelijk onderwijs en een Europese opvoeding 'verheven' kunnen worden en daarmee net zo worden als de fraters. Dit beeld wordt ook duidelijk door de fraters geschetst met behulp van foto’s waarop hun vriendschappelijke relatie wordt benadrukt, zoals in bovenstaande foto of bijvoorbeeld door foto’s van kinderen in westerse broekpakjes op school of terwijl ze Europese sporten uitvoerden. Tegelijkertijd was de opvatting dat iedereen onder het katholicisme gelijk zou zijn in strijd met het idee dat er een (raciale) hiërarchie was waarbij de Nederlandse missionarissen de superieure positie innamen. Hoe zat dat voor de fraters precies?
De Kleine Apostel
Bovengenoemde spanning tussen een idee van katholieke gelijkheid en het bestaan van een raciale hiërarchie wordt zichtbaar gemaakt in jeugdmissietijdschrift De Kleine Apostel. Het tijdschrift, uitgegeven door de Tilburgse uitgeverij Zwijsen, was verbonden met de Fraters van Tilburg. De uitgeverij werd in 1846 opgericht door pastoor Joannes Zwijsen (1794-1877), als bezigheid voor weesjongens die werden opgevangen door de – in 1844 ook door Zwijsen opgerichte – Tilburgse fraters. In De Kleine Apostel, dat bedoeld was om Nederlandse kinderen aan te sporen om voor de missie in actie te komen, verschenen dan ook regelmatig foto’s en ervaringsverhalen van de fraters en van vele andere missionarissen over de hele wereld. Een kenmerkende tendens in het tijdschrift was een continue nadruk op het verschil in 'ras' of huidskleur tussen Nederlandse en niet-blanke kinderen, en tegelijkertijd de nadruk op de vele overeenkomsten tussen hen, zowel door religie als daarbuiten. Onderstaande foto van de fraters is tekenend voor deze spanning. Enerzijds richt het bijschrift zich met nadruk op het verschil in 'ras', terwijl de meisjes tegelijkertijd elkaars handen vasthouden en zo een bepaald idee van 'gelijkheid' binnen het christendom uitdragen.
Een passage uit De Kleine Apostel illustreert deze spanning nog duidelijker. Het gaat om een fictief verhaal waarin een Afrikaans jongetje, Nono, in zijn droom bezocht wordt door een engel die hem meeneemt naar de hemel. Daar ziet hij allerlei verschillende kinderen: "Zwarte krullebollekes, als Nono. Ook gele en bruine kindertjes. Die had hij nog nooit in zijn leven gezien! Ook blanke kindertjes (…). Maar allemaal even mooi!" Hoewel huidskleur en dus verschil in 'ras' benadrukt wordt, lijken kinderen van verschillende afkomst allemaal gelijk door het delen van het universele katholicisme. Religie overtreft dus alle verschillen, zo lijkt het. Het jeugdmissietijdschrift staat vol met soortgelijke passages, die waarschijnlijk ook kenmerkend waren voor de houding van de Tilburgse fraters jegens hun ‘missiekinderen’.
Toch is hier cruciaal dat, om onder die universele christelijke categorie te vallen, verschillen moesten worden uitgewist. De fraters respecteerden kinderen veelal niet zoals zij waren, maar probeerden hen te veranderen en naar westers voorbeeld om te vormen. Pas als dat gelukt was werden kinderen als 'gelijke' gezien. Onderstaande foto, waarop een aantal nieuwe "postulanten" (mensen die katholiek wilden worden) staan, is daar een voorbeeld van. In het bijschrift staat: "Wij zullen later wel eens overleggen, wanneer zij gekleed kunnen worden." Verschil moest worden uitgewist om de postulanten te 'verheffen' naar een hoger niveau.
Succesverhalen
De foto’s van de fraters schetsen veelal het beeld dat het omvormen van kinderen naar eigen voorbeeld en daarmee het 'redden' van kinderen van 'heidense' en 'niet-beschaafde' omstandigheden is geslaagd. Dat doen ze doordat veel van hun foto’s westers geklede kinderen laten zien in de context van christelijk onderwijs en vrijetijdsbesteding naar Europese normen, zoals in onderstaande. Dat hiervan veel foto’s waren lijkt vanzelfsprekend omdat de fraters hier hun meeste tijd aan besteedden, maar er zit meer achter. Het was niet enkel een objectieve vastlegging van het dagelijks leven: de foto’s waren ook bedoeld om aan Nederlands publiek te laten zien dat de missie succes had, bijvoorbeeld door sommige foto’s en verhalen te publiceren in De Kleine Apostel. Het afbeelden van zulke succesverhalen was noodzakelijk, omdat alle missionarissen – waaronder de fraters – aan de wereld moesten laten zien dat wat zij deden daadwerkelijk nodig was. Zij hadden inkomsten en nieuwe missionarissen nodig, en het publiek moest gestimuleerd worden de missie te steunen. Foto’s gemaakt met dit doel waren dus niet neutraal.
Anonieme gezichtjes
Dat veel foto’s van de collectie van de Tilburgse fraters zijn gemaakt voor een groter doel, heeft vaak tot gevolg dat de kinderen die erop staan zijn afgebeeld als naamloze objecten, zoals in bovenstaand klaslokaal. Het ging voor het achterliggende doel immers niet om de kinderen als individu, maar om het grotere verhaal dat de vele foto’s bij elkaar vertelden. De foto’s laten dus een eenzijdig beeld zien: die van het succesverhaal. Dat de kinderen in de foto daar wellicht helemaal niet wilden zijn is op de foto’s niet te zien. Hun eigen stem – hoewel zij continu het subject op de foto zijn – is niet hoorbaar, enkel die van de fotograaf. De kinderen lijken slechts objecten, zonder eigen handelingskracht, terwijl zij voor de Fraters van Tilburg juist een cruciale rol speelden. De missie was namelijk afhankelijk van de lokale jeugd om religieuze impact te kunnen veroorzaken; zij waren vaak de enigen die zich bekeerden. De invloed van de fraters op lokale kinderen is zichtbaar op onderstaande foto, waar enkel de kinderen en niet de volwassenen westerse kleding dragen. Hoewel de fraters het enkel presenteerden alsof de kinderen hen nodig hadden, was het dus een mechanisme dat twee kanten opwerkte.
Toch leent missiefotografie zich voor een analyse die een klein beetje stem aan de kinderen op de foto kan teruggegeven. Hoewel de foto’s wellicht een beeld schetsen van anonieme gezichtjes die zich allemaal netjes in het gareel van de missie bewogen, zijn de afgebeelde kinderen stuk voor stuk individuen met eigen gedachten, gevoelens en een eigen wil. Zij hadden een heel leven buiten dat ene statische moment van de foto. Het is daarbij belangrijk om te beseffen dat de fotografie van de fraters afhankelijk was van de kinderen die erop staan. Als de kinderen in kwestie niet bereid waren om gefotografeerd te worden, of niet op de manier die de fotograaf voor ogen had, werd het de fraters ineens knap lastig gemaakt. Kinderen waren geen passieve ontvangers van instructies. Zij waren juist actieve subjecten in het fotografieproces.
Neem bijvoorbeeld onderstaande foto. In eerste instantie staat de foto voor een vriendschappelijke – of in ieder geval niet-vijandelijke – relatie tussen kind en frater. De frater is immers diep doorgedrongen tot het dorp of misschien zelfs het huis van de kinderen, waar de foto gemaakt is. De uitdrukkingen en lichaamstaal van de kinderen zijn echter veelzeggend, en gaan in tegen het dominante narratief waarbij frater en kind gemakkelijk met elkaar omgingen en waarbij kinderen blij waren met de missie. De kinderen kijken boos en hun lichaamstaal is geforceerd en gespannen, waarschijnlijk omdat hen is gevraagd of opgedragen om in deze pose te gaan staan. Dit demonstreert de afhankelijkheid van de fraters van de kinderen die zij vastlegden
Terug naar het begin
Met al deze informatie in het achterhoofd, kunnen we opnieuw de eerste foto van dit artikel bekijken. Een tweede blik daarop laat bijvoorbeeld zien dat de kinderen allemaal 'westerse' kleding dragen. Zij zijn in die zin dus al gemodelleerd naar Europees model en daar lijken ze zich volgens het verhaal van de foto heel goed bij te voelen. Daarnaast staat op het krijtbordje een Nederlandse tekst, wat de vanzelfsprekendheid van het idee dat Nederland superieur was aan de kolonie laat zien. De kinderen kwamen niet uit Nederland, maar moesten om 'verheven' te worden wel de taal leren en zich westers kleden. Het is veelzeggend dat de foto dergelijke zaken representeert zonder deze te bevragen, terwijl ze niet vanzelfsprekend waren. De relatie tussen frater en kind werd gevormd door achterliggende opvattingen over huidskleur, ras en religie in koloniale context. Het verhaal dat een foto of fotocollectie presenteert kan daarmee nog zo simpel lijken, er zit altijd meer achter verborgen dan op het eerste gezicht lijkt.
Bronnen
Geary, C., ‘Missionary photography. Private and public readings’, African Arts 24:4 (1991) 48-59.
Reichgelt, M., ‘Children as protagonists in colonial history. Watching missionary photography’, BMGN – Low Countries Historical Review 135:3-4 (2020 – te verschijnen).
UB Nijmegen, Katholiek Documentatie Centrum, De Kleine Apostel, 1960, nr. 629.