In het centrum van Paramaribo staat op de hoek van de Zwartenhovenbrugstraat en de Dr. Sophie Redmondstraat een monument dat op 30 juni 1963 werd onthuld door de premier Johan (Jopie) Pengel (1916-1970) ter gelegenheid van het eeuwfeest van de afschaffing van de slavernij door Nederland in de West-Indische koloniën op woensdag 1 juli 1863. Beeldhouwer Jozef Klas ontwierp dit zeer populaire beeld. Het stelt de bevrijde Afrikaanse tot slaafgemaakte Kwakoe voor, die zijn ketenen heeft verbroken. Kwakoe is in het Ashanti de naam voor een tot slaafgemaakte man geboren op woensdag.
Ontmoeting in Suriname
Ook in Bergen op Zoom liep eind achttiende eeuw een Kwakoe rond, namelijk de futuboy (loopjongen) van John Gabriel Stedman (1744-1797). Deze Quaco (spreek uit ‘Kwakoe’) ontmoette Stedman in Suriname toen deze kapitein was uitgezonden om de slavenopstand in de kolonie neer te slaan. Over de strafexpeditie, die liep van 1773-1777, zou Stedman later het beroemde The Narrative of a Five Years Expedition against the Revolted Negroes of Surinam (1796) schrijven. Dit boek speelde een belangrijke rol speelde bij de afschaffing van de slavernij.
Kort nadat Stedman op 8 februari 1773 met het fregat Hillegonda Jacoba aankwam in Paramaribo maakte hij kennis met de welvarende Schotse planter Walter Kennedy, (†1776) die hem de jonge tot slaafgemaakte Quaco te leen gaf. De futuboy werd de persoonlijke lijfknecht van Stedman toen deze in het oerwoud ten strijde trok tegen de marrons (gevluchte slaven). De jongen volgde zijn ‘master’ in alles en ze stonden elkaar bij tijdens tropische ziektes. Uit dankbaarheid, maar tot verbazing van de kolonisten, schonk Stedman een goudomrande hoed aan Quaco. Half april 1775 leende Stedman vijfhonderd gulden en kocht hij Quaco vrij van zijn vriend Walter Kennedy.
Quaco naar school
Op 1 april 1777 zat de diensttijd van Stedman in Suriname er op en keerde hij samen met zijn knecht Quaco terug naar Nederland. Na de aankomst op de rede van Texel op 29 mei 1777 volgde Quaco Stedman naar de vestigingsstad 's-Hertogenbosch, waar de laatste zich bij zijn oude regiment voegde. De futuboy werd in livrei gestoken nadat Stedman zijn soldij van 450 pond ontving.
Terwijl Stedman van Den Bosch naar Den Haag vertrok, verbleef Quaco bij diens broer William George in Zutphen. Hier ging hij ook naar school. Hij leerde er de Nederlandse spelling en bidden.
Quaco verhuisde naar Bergen op Zoom toen Stedmans regiment in de garnizoensstad legerde. Stedman stuurde hem naar school en betaalde zijn kleding en kost en inwoning. Waar Quaco precies woonde en onderwijs volgde is helaas onbekend. Wel is bekend dat Quaco als knecht van Stedman deelnam aan uitstapjes naar Antwerpen, Mechelen en Brussel en hier kathedralen, paleizen en kunstverzamelingen bezocht.
Vrijgemaakte slaven
Volgens Stedmans dagboek was Quaco op 10 juli 1778 een jaar en zes weken in Nederland en vanaf die dag bevrijd van de ketenen van de slavernij. Blijkbaar was Stedman niet op de hoogte van een plakkaat van de Staten-Generaal van 23 mei 1776. Dat bepaalde dat een tot slaafgemaakte na zes maanden in Nederland zijn vrijheid herkreeg. Quaco had dus al op 1 december 1777 een vrij man moeten zijn.
Quaco was geen uitzondering in de Lage Landen. In 1746 maakte notaris Pieter Aelmans in Bergen op Zoom de akte op waarin Maria Cornelia wordt genoemd, een “gewesen slavin”. Zij erfde 600 gulden, maar moest de reeds betaalde terugtocht zelf betalen. Het kwam vaker voor dat een plantagehouder een vrijgemaakte meenam, maar de meesten keerden weer terug in de slavernij. Quaco had in Bergen op Zoom gemakkelijk de slavenhandelaar Jan Menkenveld (1712-1784) tegen het lijf kunnen lopen, die onder meer kapitein was van het slavenschip Eenigheid.
“Willem Stidtman”
In januari 1781 scheidden de wegen van Quaco en zijn voormalige meester wanneer Stedman, inmiddels majoor, met zijn regiment naar Namen vertrok. De uitgaven van kost, inwoning, en kleding vond hij blijkbaar te zwaar op zijn budget drukken wanneer hij Quaco in Namen op school liet gaan.
Met ‘toestemming’ van de jongen deed Stedman Quaco cadeau aan de barones Eusebia Jacbo de Rode van Heeckeren (1740-1793), bij wier vermogende familie Stedman verplichtingen had, met de belofte dat de barones voor hem zou zorgen zolang als hij zou leven. Quaco werd ondergebracht op het kasteel Rosendael te Velp, waar hij als butler zou dienen. In een Franstalige brief van of aan Betje, de dochter van de barones, werd hij “le swarte Willem” genoemd.
Quaco werd op 13 november 1785 gedoopt in de kerk van kasteel Rosendael als “Afrikaansche Moor” vanwege zijn eerlijke en sobere gedrag gedoopt. Voortaan zou hij “Willem Stidtman”, oftewel Willem Stedman, heten.
Van 1790 tot 1792 was Quaco op het kasteel Asten de bediende van baron Assueer Jan Torck (1733-1793), heer van Rosendael. Hier werd hij in 1792 om onduidelijke redenen weggestuurd.
Batavia
Als matroos monsterde Willem Stedman - volgens het scheepssoldijboek was hij “van de kust van Guinee” – op 29 november 1792 aan op het VOC-schip IJsselmonde. Hij kreeg een voorschot van 18 gulden voor twee maanden soldij, zodat hij een scheepskist, een linnen pak en hemd kon kopen.
Willem Stedman kwam op 6 augustus 1793 aan in Batavia. Waarschijnlijk voer hij daar nog twee jaar als matroos rond in de Indische Archipel tot zijn contract bij de VOC, die in 1800 zou ophouden te bestaan, op 31 oktober 1795 werd beëindigd. Het fregat IJsselmonde keerde niet meer om en werd een jaar later gesloopt. Het spoor van Quaco, toen ongeveer 32 jaar oud, eindigt hier abrupt en onbevredigend.
Bronnen
Van Gelder, R., Dichter in de Jungle: John Gabriel Stedman (1744-1797), Amsterdam, 2018.
Heuvel, E. en Mok, I, Quaco: leven in Slavernij, Zutphen, 2015.
Ineke Mok, 'Quaco', via: www.cultuursporen.nl (stand 22 mei 2019).
West-Brabants Archief, Notariële archieven Bergen op Zoom, 1593-1935, notaris Pieter Aelmans, inventaris nr. 527/1746.
Nationaal Archief, Verenigde Oostindische Compagnie (VOC), inventaris nr. 14294.