In oktober 1976 schreef een journalist van Het vrije volk de volgende woorden op uit de mond van een geïnterviewde:
“Vijfenvijftig jaar geleden zijn we van Java naar Suriname overgepoot. We hebben alleen maar hard gewerkt en in krotten van hout en golfplaten geleefd. We hebben veel geld voor anderen verdiend. En nu predikt men er oorlog en strijd. Wij kunnen niet meer meedoen. Wij willen rust. De warme kleren, die we hier kregen en de hartelijke ontvangst zijn als een godsgeschenk.” (Het vrije volk, 23 oktober 1976)
“Hier” was het voormalige seminarie Beekvliet in Sint-Michielsgestel, waar begin november 1975 zo’n vierhonderd Surinamers aangekomen waren. Aan het eind van dezelfde maand werd Suriname onafhankelijk en kwam er een eind aan vierhonderd jaar Nederlands kolonialisme in Suriname. De Javaans-Surinaamse achtergrond van deze man was een uitvloeisel van de koloniale geschiedenis die Nederland, Suriname en Indonesië verbond.
“Overpoten”
In de decennia na de Nederlandse afschaffing van de slavernij in 1863 probeerden de autoriteiten op Suriname te voorkomen dat voormalig tot slaafgemaakten naar Paramaribo, de grote stad van de kolonie, vertrokken. Hun arbeid was immers nodig op de plantages, verreweg de belangrijkste economische sector van de kolonie. Desalniettemin kwam er langzaam een trek naar de stad op gang, net als dat veel voormalig tot slaafgemaakten naar de goudvelden trokken. Er ontstond zo toch een tekort aan arbeid op de plantages, dat opgevuld moest worden. Bovendien eisten de voormalig tot slaafgemaakten die op de plantages bleven hogere lonen en een betere behandeling.
In eerste instantie probeerde de koloniale autoriteiten het gebrek aan arbeidskrachten op te vullen door contractarbeiders uit Brits-Indië te halen. Dat duurde echter niet lang. De koloniale autoriteiten wilden voorkomen dat er zo een grote bevolkingsgroep in de kolonie ontstond die een zekere bescherming van een andere mogendheid genoot. Bovendien werden Britse regels rond contractarbeid strenger. In totaal werden er toch zo’n 34.000 Brits-Indiërs naar Suriname gehaald. Hun Hindoestaanse nakomelingen waren in 2012 de tweede grootste bevolkingsgroep van Suriname.
“Krotten van hout en golfplaten”
De oplossing voor het tekort aan arbeiders werd gevonden in het eigen koloniale rijk: mensen uit Nederlands-Indië, met name uit Java. Vanaf 1890 werden daar contractarbeiders geworven die voor vijf jaar op de Surinaamse plantages, vooral op de suikerplantage Mariënburg, zouden gaan werken. De wervers op Java deden grootse beloften: na vijf jaar zouden de arbeiders eigen land krijgen, of rijk terugkeren naar Java. Bovendien zou het slechts licht werk zijn. Er zijn ook gevallen van kidnapping door wervers bekend.
In 1890 kwamen de eerste Javaanse contractarbeiders aan in Suriname. In eerste instantie ging het om een honderdtal, maar later volgden grotere aantallen. De omstandigheden tijdens de overtocht op sommige schepen waren slecht: “De voeding was onvoldoende en slecht. (...) De ventilatie van de logies was slecht. (...) Er was niet gezorgd voor dekens. (...) Onder die omstandigheid is het niet onnatuurlijk, dat onder deze lieden ziekte uitbrak.” (Het nieuws van den dag, 18 juli 1894). Een koloniale bestuurder constateerde in zijn rapport uit 1909 dat hetzelfde gold voor de levensomstandigheden op de plantages zelf, waar de plantagehouder voor huisvesting van de contractarbeiders diende te zorgen. Deze huisvesting was slecht en bovendien kregen de contractarbeiders minder loon dan in hun contract was vastgelegd.
Desalniettemin kwamen er tussen 1890 en 1939 zo’n 33.000 Javanen naar Suriname, van wie maar 20 tot 25% voor 1939 terugkeerde naar Java. Er ontstond zo een grote nieuwe bevolkingsgroep in Suriname, die zich vooral op het platteland bevond: 80% van de bewoners van Paramaribo was in 1921 namelijk nog altijd Afro-Surinaams. In 1921 kwam ook de geïnterviewde uit Het vrije volk als contractarbeider aan in Suriname.
“Oorlog en strijd”
Na de Tweede Wereldoorlog ontstonden in veel koloniën bewegingen die voor onafhankelijkheid streden. Zo ook in Suriname. In 1950 richtte de rechtenstudent Eddy Bruma (1928-2000) Wie Eegie Sanie (WES - Onze Eigen Dingen) op. De beweging richtte zich in eerste instantie op cultureel nationalisme. De Afro-Surinaamse cultuur, volgens Bruma gekenmerkt door Sranantongo (de Afro-Surinaamse taal), winti (de Afro-Surinaamse godsdienst) en de geschiedenis van de strijd van Marrons (gevluchte tot slaafgemaakten) tegen slavernij, verdiende een hoger aanzien. Voor Bruma was dit cultureel nationalisme een eerste stap naar politiek nationalisme, met als doel een onafhankelijk Suriname.
Al wilde WES met hun nationalisme de verschillende Surinaamse bevolkingsgroepen overstijgen, het bleef sterk verbonden met Afro-Surinamers. Het is dan ook niet verbazingwekkend dat de Partij van de Nationalistische Republiek (PNR), in 1961 mede opgericht door Bruma, weinig steun kreeg van Hindoestaanse- en Javaanse Surinamers. Het gevolg was dat in de jaren tot aan de onafhankelijkheid van Suriname deze etnische verschillen alleen maar groeiden door discussies over de exacte invulling en termijn van de onafhankelijkheid.
Toen premier Henck Arron (1936-2000) in 1974 uitsprak dat Suriname uiterlijk aan het eind van 1975 onafhankelijk zou zijn, begonnen de spanningen over te koken. Zo dreigde het Javaans-Surinaamse parlementslid van de oppositie Paul Somohardjo (1943) richting de Nederlandse regering om zijn (Javaans-Surinaamse) kiezers mee te nemen naar Nederland als het traject naar onafhankelijkheid voor eind 1975 voltooid werd. Op deze manier hoopte hij de Nederlandse regering onder druk te zetten zich actiever met de zaak te bemoeien.
Somohardjo’s doel was een in zijn ogen evenwichtiger Surinaamse grondwet. ZIjn dreigement was des te prangender door een economische recessie in Nederland, waardoor de werkloosheid daar al hoog was opgelopen. Somohardjo zag scherp dat Nederlandse politici in deze crisis wellicht bang waren voor de komst van een grote groep mensen uit Suriname die de Nederlandse nationaliteit hadden en dus aanspraak konden maken op de verzorgingsstaat.
Rond Somohardjo en een ander Javaans-Surinaams parlementslid, Riboet Dasiman (ca. 1933-2006) vormde zich een betrokken groep inwoners van Suriname met een Javaanse achtergrond. Zij waren niet tegen onafhankelijkheid, maar ze waren bang om gemarginaliseerd te raken in een onafhankelijk Suriname. Ongetwijfeld werd deze angst aangewakkerd door uitspraken van de kopstukken. Zo zouden Dasiman en Somohardjo in een radio-uitzending begin januari 1975 “hun aanhangers er op gewezen hebben dat na de onafhankelijkheid de javanen vertrapt zullen worden door de negers.” (Vrije stem, 10 januari 1975). Deze uitspraak deed in Suriname het nodige stof opwaaien. Door een comité werd vervolgens in de loop van 1975 geld ingezameld om deze groep naar Nederland te krijgen. Hierbij speelde ook een rol dat inwoners van Suriname die zich op 25 november, de dag van Surinaamse onafhankelijkheid, in Nederland zouden bevinden, hun Nederlandse nationaliteit zouden behouden.
Uiteindelijk landden zowel Dasiman en Somohardjo op 1 november 1975 met een KLM-vliegtuig op Schiphol. De rest van het vliegtuig, ongeveer vierhonderd mensen, was gevuld met diegenen van hun aanhangers die een ticket hadden kunnen betalen. Zij werden met bussen naar Sint-Michielsgestel gereden, waar ze een voorlopig thuis vonden. In Sint-Michielsgestel werden ze opgevangen in het voormalige kleinseminarie Beekvliet.
“Rust” in Beekvliet
In 1817 was op dit landgoed een kleinseminarie gevestigd, waar onder andere Francis Janssens (1843-1897) en Peerke Donders (1809-1897) opgeleid zijn. Van 1942 tot en met 1944 was het complex door de Duitsers gevorderd en in gebruik als gijzelaarskamp. Onder andere Jan de Quay (1901-1985), Simon Vestdijk (1898-1971) en Anton van Duinkerken (1903-1987) zijn er toen vastgehouden. Hierna was het kort nog in gebruik als kleinseminarie en gymnasium, tot het in 1972 sloot. Voor het ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk was het leegstaande complex een handige locatie om de Javaans-Surinaamse Nederlanders op te vangen.
Hoewel een enkele gemeenteambtenaar in Sint-Michielsgestel nog wat nukkig reageerde op de komst van de nieuwe inwoners, was hun uiteindelijke ontvangst toch warm. De nieuwe Gestelnaren werden ontvangen met koffie en kregen ook later nog advies van andere inwoners. Ongetwijfeld heeft hierbij een rol gespeeld dat de houding tegenover migranten in Nederland vanaf de jaren zestig tot en met het eind van de jaren tachtig beïnvloed werd door een besef waartoe discriminatie en racisme in de Tweede Wereldoorlog hadden geleid.
Uiteindelijk werd Suriname op 25 november 1975 onafhankelijk van Nederland. In datzelfde jaar verhuisden in totaal 39.700 inwoners van Suriname naar Nederland. Een klein aantal van de vierhonderd Beekvlietters vertrok later naar Java, maar het overgrote deel waaierde na een tot twee jaar uit over Nederland. Tientallen ouderen, onder wie de man die de journalist van Het vrije volk sprak in oktober 1976, bleven achter op Beekvliet. Zij sleten daar gezamenlijk en in rust hun oude dag.
Bronnen
Schinagl, D., De ontwikkelingen van de Javaans-Surinaamse moslimgemeenschap in Nederland (MA-scriptie).
Paumen, M., “Surinamers winnen gunst van een dorp”, in: NRC Handelsblad (18 december 1975), 3.
“Javanen naar ons land?”, in: Het Parool (2 december 1974), 3.