Thema

Industrialisatie in twee golven

In de negentiende eeuw gingen steeds meer mensen in fabrieken werken. Dit gebeurde in twee golven: vanaf 1820 kwam de eerste industrie op, en vanaf 1860 begon deze explosief te groeien.

Industrie en landbouw in Brabant

Rond 1800 werkten grote delen van de Brabantse bevolking in de traditionele landbouw. De Engelsen waren er rond 1770 echter in geslaagd om stoommachines op grootschalige, industriële manier toe te passen. Dat zou ook in Brabant grote gevolgen hebben. Aan het begin van de negentiende eeuw werden de eerste stoommachines in Brabant geïnstalleerd, maar het zou tot de tweede helft van de eeuw duren tot de Industriële Revolutie in Brabant in een ‘tweede golf’ van industrialisering echt op gang kwam.

Steeds meer mensen gingen in fabrieken werken en lieten de landbouw achter zich. Die werd ondertussen geplaagd door verschillende crises, wat boeren ertoe dwong zich in coöperaties te verenigen en hun landbouwtechnieken te verbeteren. Ook werd er op grote schaal woeste grond ontgonnen en in gebruik genomen, en investeerde de overheid op grote schaal in nieuwe infrastructuur, die ervoor zorgde dat de landbouw- en industrieproducten snel en goedkoop konden worden vervoerd.

WLANL_-_The_Snowman_2009_-_Stoommachine,_Louis_Smulders_^_Co._Utrecht,_1906_(07161)2.jpg

Werkende stoommachine uit het jaar 1906, die dienst heeft gedaan in de Wollenstoffenfabriek A. & N. Mutsaerts in Tilburg. Deze stoommachine is te zien in het TextielMuseum in Tilburg (Foto: Ton 1959, 2009, Wikimedia Commons)

Opkomst van de Brabantse industrie

De Brabanders die aan het begin van de negentiende eeuw niet in de landbouw werkten, waren in verschillende sectoren actief. In Tilburg, Helmond en Geldrop en omgeving weefde en spon men bijvoorbeeld veel. In de Langstraat werd al sinds de achttiende eeuw leer gelooid en werden schoenen gemaakt, en de Meijerij stond bekend om zijn klompen terwijl thuisarbeiders in Eindhoven, Valkenswaard, Bergeijk en Bladel vaak sigaren rolden. Lage lonen maakten van Brabant een voordelige vestigingsplaats voor de fabrieken die de thuisarbeid gedurende de negentiende eeuw verdrongen. Enkele van de al aanwezige sectoren als de textielproductie en schoenenproductie ontwikkelden zich tot belangrijke industrietakken, terwijl ook nieuwe sectoren als de productie van elektronica en de zinkproductie in Brabant neerstreken.

Textielfabriekje Bots, Helmond Kanaaldijk

Het oudste nog bestaande fabrieksgebouw van Noord-Brabant staat aan de Kanaaldijk in Helmond. Dit fabriekje en pakhuis werd in 1840 gebouwd door de familie Bots en zou zeven jaar later opgenomen worden in de textielfabriek van J.A. Raymakers en Co. (Foto: Rosemoon, 2015, Wikimedia Commons)

Vooral de Brabantse textielproductie industrialiseerde al vroeg, al verliep de invoering van de stoommachine niet altijd even vlot. De eerste stoommachine van de provincie werd in 1820 in Eindhoven in gebruik genomen, maar de fabriek stapte even later toch weer over op waterkracht. Toen de eerste stoommachine in 1827 Tilburg binnen werd gereden, bekogelden arbeiders de machine met stenen en gooiden ze de ruiten van het huis van textielfabrikant Pieter van Dooren (1784-1845) in. Ze waren bang dat ze door de nieuwe machine van hun werk beroofd zouden worden. Het bleef echter bij dit ene protest. In 1846 telde Tilburg al 28 stoommachines, waarmee de stad in Nederland een koppositie innam en aan duizenden families werk en inkomsten verschafte.

In de Langstraat groeide ondertussen het aantal leerlooierijen en schoenmakers. In sommige delen van het gebied was zelfs een derde van de mannelijke beroepsbevolking in deze sector werkzaam. Zowel de leerlooiers als schoenmakers werkten vaak thuis, in kleine traditionele bedrijven. De schoenproductie mechaniseerde vanaf de jaren 1870, wat ervoor zorgde dat de buitenlandse concurrentie werd teruggedrongen en de Brabantse sector een steeds groter marktaandeel in Nederland veroverde.

Stop-motion film over de industriële revolutie in Vught, gemaakt in het kader van het project Goud van Brabant (Bron: 2018, Louis Paul Caron en Nanno Simonis)

Nieuwe industrieën

Een nieuwe industrietak in Brabant was de suikerindustrie. De eerste Brabantse suikerfabriek was in 1861 in Zevenbergen opgestart, waarna ‘suikerbaronnen’ al snel ook in andere plaatsen suikerfabrieken deden verrijzen. De markantste van hen was Sybrand Heerma van Voss (1841-1934), die innovatieve productieprocessen liet ontwikkelen in het eigen laboratorium van zijn fabriek en deze ook toepaste. Vanaf de jaren 1870 groeide de sector extra hard doordat steeds meer landbouwers in West-Brabant suikerbieten gingen telen.

Philipsfabriekje Eindhoven

De eerste gloeilampenfabriek van Philips in Eindhoven is een zeldzaam voorbeeld van een kleinschalig fabrieksgebouw. In 1891 werd het in gebruik genomen als fabriek voor de fabricage van gloeilampen, en de kooldraad die daarin zat. Ook werd er onderzoek en ontwikkelingswerk gedaan. (Foto: Lemkesfabriek, 2008, Wikimedia Commons)

Een andere nieuwe tak van industrie was de metaal- en electrosector, die in Brabant neerstreek. In steden als Bergen op Zoom en Breda ontstonden bijvoorbeeld metaal- en machinefabrieken om de machines van de suikerraffinaderijen en de Tilburgse weverijen te kunnen repareren en vervangen. Het bekendste voorbeeld vinden we in Eindhoven, waar de technicus Gerard Philips (1858-1942) in 1891 samen met zijn vader Anton (1874-1951) een gloeilampenfabriek oprichtte. Deze groeide snel uit tot een van de grootste bedrijven van Nederland. In Budel opende de Belgische familie Dor in 1892 de Kempensche Zinkfabriek. Bij de afgelegen fabriek werd een geheel nieuw dorp gebouwd, dat Budel-Dorplein ging heten. In dit dorp werd vrijwel alles door de fabriek bepaald.

In deze video bezoekt Frank Lammers Budel-Dorplein. (Bron: Canon van Lammers, aflevering 18, Erfgoed Brabant)

Alle rechten voorbehouden

Een erg specifieke tak van industrie was de turfwinning in het oosten van de provincie. Jan van de Griendt (1804-1884) kocht grote delen van de Peel en begon er in de jaren 1850 een grootschalige onderneming met als doel om turf te winnen. Deze werd gebruikt als brandstof en als strooisel in bijvoorbeeld paardenstallen. In 1885 stichtte hij het naar zijn vrouw vernoemde dorp Helenaveen, zodat zijn arbeiders dichtbij de fabriek konden wonen.

Turfstrooiselfabriek Helenaveen

De voormalige turfstrooiselfabriek in Helenaveen, uit 1881. (Foto: Marc Bolsius, Erfgoed Brabant)

Alle rechten voorbehouden

Industrieel erfgoed op de kaart

De sociale kwestie

Ook de arbeiders van andere fabrieken waren sterk afhankelijk van hun werkgever. Soms werden ze zelfs gedwongen om hun geld uit te geven in winkels die het eigendom waren van de fabriek. Het werk in de fabrieken was vaak zwaar en ongezond, en arbeiders verdienden er zo weinig dat ook kinderen al op jonge leeftijd moesten gaan werken. Arbeiders in de steden woonden vaak dicht op elkaar in slechte woningen en er waren, zeker in de armere wijken, vaak te weinig voorzieningen. Als gevolg van deze ‘sociale kwestie’ ontstond er onder de werkende klasse het streven om zich te organiseren om zo samen de werk- en leefomstandigheden te verbeteren.

Blikken op Brabant - Kinderarbeid

Kinderarbeid was in de negentiende en het begin van de twintigste eeuw ook in de Brabantse fabrieken gebruikelijk. Op deze foto is het personeel van de wollenstoffenfabriek Gebroeders Diepen aan de Korvelseweg in Tilburg te zien, omstreeks 1905. Zittend op de voorgrond zien we een aantal jongens die ook in de fabriek werkzaam waren. (Bron: Anoniem, ca. 1905, Regionaal Archief Tilburg)

Alle rechten voorbehouden

In Noord-Brabant kwam de arbeidersbeweging echter relatief langzaam op gang: in de meeste plaatsen werden de sociale kwestie en de ‘klassenstrijd’ binnen het katholieke kamp uitgevochten. De socialisten van de Sociaal-Democratische Arbeiders Partij (SDAP) hadden weinig aanhang. Doordat ze wel als bedreiging werden gezien, hadden ze indirect echter een grote invloed op het beleid van de katholieke kiesverenigingen. Tegen het einde van de eeuw ging de overheid dan ook meer doen aan de sociale kwestie. Uiteindelijk werden de ergste misstanden door de overheid uitgebannen.

Nieuwe spoorwegen, kanalen en wegen

De Brabantse industrie was voor zijn afzetmogelijkheden afhankelijk van de transportmogelijkheden die er in de buurt voorhanden waren: schepen en treinen vervoerden hun producten naar de afzetmarkten. Vanaf het begin van de negentiende eeuw zag de overheid steeds beter in dat er daarom in de Nederlandse infrastructuur moest worden geïnvesteerd. Koning Lodewijk Napoleon (1769-1821) begon met het verbeteren en aanleggen van wegen en kanalen met dit doel, en onder koning Willem I (1772-1843) en zijn opvolgers werden er daarnaast ook nieuwe spoorwegen aangelegd.

In 1854 werd de eerste spoorlijn in Noord-Brabant in gebruik genomen. Deze lijn verbond Roosendaal met Antwerpen en werd een jaar later doorgetrokken tot de Moerdijk, al moesten reizigers naar het noorden voorlopig van daaruit met de stoomboot verder reizen. De Spoorwegwet van 1860 bepaalde dat de staat de kosten van de aanleg van spoorlijnen zou betalen. Vooral in de jaren 1860 en 1870 werden er daardoor veel nieuwe spoorverbindingen in Brabant aangelegd. In 1872 werd de Moerdijkbrug voltooid. Deze was een technisch hoogstandje en op dat moment de langste brug van Europa. Een van de laatste lijnen die in Brabant werden aangelegd was het zogenaamde Halvezolenlijntje tussen Lage Zwaluwe en Den Bosch, dat van groot belang was voor de schoenenindustrie in de Langstraat.

18.01.jpgEen afbeelding van de eerste Moerdijkbrug, met op de voorgrond een hondenkar en een stoomschip. Bij de opening van deze enkelsporige vakwerkbrug in 1872 was dit de langste brug van Europa, bestaande uit veertien boogvormige overspanningen van ieder ruim honderd meter. (Bron: L'Illustration Européenne, 1872)

Een afbeelding van de eerste Moerdijkbrug, met op de voorgrond een hondenkar en een stoomschip. Bij de opening van deze enkelsporige vakwerkbrug in 1872 was dit de langste brug van Europa, bestaande uit veertien boogvormige overspanningen van ieder ruim honderd meter. (Bron: L'Illustration Européenne, 1872)

Op het spoornetwerk sloot een uitgebreid netwerk van tramlijnen aan, dat werd aangelegd vanaf 1880. Deze lijnen verbonden kleine dorpen met elkaar en met de buitenwereld, en vergrootten net als de grotere treinverbindingen de afzet van lokale agrarische producten. Vanaf het begin van de negentiende eeuw werd ook hard gewerkt aan het verharden en verbeteren van de wegen in Brabant. De eerste weg die door de provincie zelf werd aangelegd, was de zogenaamde Gouverneursweg. Tot 1872 werden deze wegen betaald met tolheffingen die werden geïnd bij zogenaamde barrières, waarnaar topografische namen als de Achtste Barrier in Eindhoven en de Halse Barrier tussen Vught en Boxtel nog steeds verwijzen.

Frank ontdekt in dit item van De Canon van Lammers in Boxtel en Schijndel meer over het ‘Duits Lijntje’, de verdwenen spoorlijn die de Duitse keizer en de Russische tsaar door Brabant vervoerde. Vervolgens rijdt hij door Gemert in een tram die ook wel bekendstond als ‘De Goede Moordenaar’. (Bron: Canon van Lammers, aflevering 17, Erfgoed Brabant)

Alle rechten voorbehouden

Op het gebied van de waterwegen begon men al in 1798 met het uitdiepen en bevaarbaar maken van de Dommel, Aa, Dintel en Mark. Het grootste project in Brabant was de Zuid-Willemsvaart, die van 1822 tot 1826 door honderden mannen met de schop werd gegraven terwijl vrouwen de aarde in manden omhoog droegen. Het kanaal verbond ‘s-Hertogenbosch met Maastricht en is met zijn 123 kilometer het langste kanaal dat ooit in Nederland is aangelegd. De stad Eindhoven werd later via het Eindhovensch Kanaal aangesloten.

Innovatie in de landbouw

Aan het begin van de negentiende eeuw produceerden de meeste boeren vooral voor hun eigen gezin. Ze verkochten slechts een klein deel van hun productie. De import van goedkoop graan uit Noord- en Zuid-Amerika zorgde in de decennia na 1870 voor een grote afname van de verkoop van Brabantse producten als rogge. De agrarische sector reageerde hierop door zich meer toe te gaan leggen op de productie van vlees, eieren en zuivel. In het westen van de provincie schakelde men vaak over op de verbouw van suikerbieten.

Van Gogh, de Aardappeleters

Vincent van Gogh schilderde 'De aardappeleters' in april/mei 1885 in Nuenen. Hij wilde een echte 'boerenschilder' zijn, en koos ervoor de eenvoud van het Brabantse boerenleven af te beelden. (Bron: Vincent van Gogh, De Aardappeleters, 1885, Van Gogh Museum)

Alle rechten voorbehouden

De boeren in Brabant hadden veel last van de Amerikaanse concurrentie en zagen in dat ze sterker stonden als ze zich verenigden. Dit gingen ze vanaf de jaren 1890 steeds meer doen. Voor de verwerking van de melk waren in 1896 bijvoorbeeld al zo’n honderd coöperatieve boterfabriekjes opgericht, terwijl er ook inkoopcoöperaties, fokverenigingen en verzekeringsinstanties werden opgericht. De uit Gemert afkomstige ‘boerenapostel’ Gerlacus van den Elsen (1853-1925) was een belangrijke aanjager van dit proces. Hij was bijvoorbeeld betrokken bij de oprichting van de Noordbrabantse Christelijke Boerenbond (NCB) en de Boerenleenbank, die later op zou gaan in de Rabobank.

Ondanks de snelle opkomst van de Brabantse industrialisering vanaf 1860 bleef de Brabantse economie tot ver in de negentiende eeuw vooral agrarisch. Rond 1910 werkten nog steeds meer mensen in de landbouw dan in de nijverheid. Hier zou pas gedurende de twintigste eeuw verandering in komen.

 

Bronnen

Corten, J. (red.), Lijnen door het Brabantse land. 200 jaar verkeersinfrastructuur in Noord-Brabant 1796-1996, Zwolle/Zeist, 1996.

Sonnemans, G. e.a., Blikken op Brabant; De canon van Nederland in Noord-Brabants perspectief, ‘s-Hertogenbosch, 2012.

Van den Eerenbeemt, H. (red.), Geschiedenis van Noord-Brabant, deel 1: Traditie en modernisering 1796-1890, Amsterdam/Meppel, 1996.

Van den Eerenbeemt, H. (red.), Geschiedenis van Noord-Brabant, deel 2: Emancipatie en industrialisering 1890-1945, Amsterdam/Meppel, 1996.

Van der Heijden, C., “Oorsprong en karakter van de proto-industrie in Noord-Brabant: een baanbrekende studie van Gerard van Gurp”, in: Textielhistorische Bijdragen (jrg. 45, 2005), 83-93.

Van Oudheusden, J., Verhalen van Brabant; Geschiedenis en erfgoed in tien tijdvakken, ‘s-Hertogenbosch, 2015.

Van Oudheusden, J., Erfgoed van de Brabanders. Verleden met een toekomst, ‘s-Hertogenbosch, 2014.

Van Uytven, R. (red.), Geschiedenis van Brabant, van het hertogdom tot heden, Zwolle, 2004.

Draag bij aan Brabants erfgoed!

Wil je een verhaal delen? Vul hieronder je gegevens in, en geef kort aan wat je zou willen bijdragen. De redactie neemt dan contact met je op.