Een zuivelfabriek in Hoogeloon

Zuivelfabriek Hoogeloon

Zuivelfabriek Sint-Pancratius in Hoogeloon. (Foto: Marc Bolsius, Erfgoed Brabant)

Alle rechten voorbehouden

Ooit telde Noord-Brabant vele tientallen zuivelfabriekjes, maar na de Tweede Wereldoorlog zijn die door fusies overbodig geworden en daarom gesloopt. Aan de Vessemseweg in Hoogeloon staat een van de laatste gaaf bewaard gebleven exemplaren, de nu voormalige zuivelfabriek Sint-Pancratius uit 1916. Het gebouw werd ontworpen van de Eindhovense architect Louis Kooken (1867-1940).

De middeleeuwse kasteelbouw leverde de inspiratie voor details als de borstwering met kantelen en het centrale deel met rondboogfriezen dat als een kasteeltoren omhoog steekt. Het doet daarom enigszins denken aan een ‘chateau d’industrie’, zoals die in de negentiende eeuw vooral in België werden opgetrokken.

Toch is het niet de architectuur die de zuivelfabriek tot Brabants erfgoed maakt, maar de coöperatieve beweging die aan de bouw ten grondslag lag. In de laatste decennia van de negentiende eeuw hield een diepe en jarenlange agrarische crisis de wereld in zijn greep. Deze crisis bracht de norbertijn en boerenzoon Gerlacus van den Elsen (1853-1925) tot de overtuiging dat de tijd gekomen was om de Brabantse boeren op te tillen uit hun armoede en hun achterstand. Zijn pleidooien en zijn acties waren een steun in de rug van de boeren die toen ook zelf al met beperkte middelen werkten aan verbetering van hun lot. 

Buste van boerenapostel Gerlacus van den Elsen tegen de Kerk van Sint-Jans Onthoofding in Gemert. (Foto: G. Lanting, Wikimedia Commons)

Buste van boerenapostel Gerlacus van den Elsen tegen de Kerk van Sint-Jans Onthoofding in Gemert. (Foto: G. Lanting, 2011, Wikimedia Commons)

Het wezen van de oplossing die Van den Elsen aandroeg voor het moeizame boerenbestaan in Brabant was coöperatie. Het ging er niet om elkaars lasten te dragen, maar om kracht te putten uit de samenwerking. Zo zouden de grenzen van de eigen, beperkte mogelijkheden worden overschreden om vooruitgang te boeken. Dit gebeurde door gezamenlijk te in- en verkopen, zodat betere prijzen konden worden bedongen. Samen werden ook nieuwe technieken geïntroduceerd, zodat de risico’s hiervan gespreid werden.

Samenwerking bij het verwerken van de melk was exemplarisch voor deze benadering. Door machinale verwerking kreeg de boter een betere en meer constante kwaliteit. Gezamenlijke boterproductie bood de boeren ook een sterkere onderhandelingspositie tegenover de boterhandelaren, of dat nou plaatselijke winkeliers waren of rondtrekkende opkopers. Maar bovendien, voor boeren met slechts een handvol koeien was zelfs de aanschaf van een kleine handcentrifuge al een probleem. Samenwerking was voor hen de enige manier om melk machinaal te verwerken.

Zo kon het gebeuren dat Brabant aan het eind van de negentiende eeuw al honderd boterfabriekjes telde. De latere ontwikkeling van het Brabants boerenbedrijf tot een economische factor van de eerste orde heeft het gelijk van Van den Elsen afdoende bewezen.

 

Bronnen

Van den Eerenbeemt, H. (red.), Geschiedenis van Noord-Brabant, deel 2: Emancipatie en industrialisering 1890-1945, Amsterdam/Meppel, 1996.

Van Oudheusden, J., Erfgoed van de Brabanders. Verleden met een toekomst, ‘s-Hertogenbosch, 2014.

 

Dit artikel is een bewerking van een tekst uit J. Van Oudheusden, Erfgoed van de Brabanders. Verleden met een toekomst, ‘s-Hertogenbosch, 2014, 204.