[Jazzmuziekje begint]
Robin: “Welkom bij deze extra lange aflevering van de Brabants Erfgoed podcast. Gerard de Ruiter was aan het eind van de negentiende eeuw stagiair bij de werkplaats van de Nederlandse Spoorwegen in Tilburg, tegenwoordig bekend als de LocHal. Op 12 augustus 1896 riep hij elf vrienden bij elkaar in hun Tilburgse stamcafé Marinus. Daar richtten ze samen de eerst voetbalclub van Tilburg op: Tilburgia. Een eerste officiële wedstrijd volgde anderhalve maand later. Tilburgia was niet de eerste Brabantse voetbalclub, maar speelt 125 jaar later nog wel - ternauwernood - in de Eredivisie. Ze zijn inmiddels bekend onder de naam die de club anderhalf jaar na de oprichting aannam en die alomtegenwoordig is in Tilburg: Willem II.
Met clubhistoricus Thijs Kemmeren sprak ik over de verschillende sleutelmomenten in de geschiedenis van de club, die drie keer landskampioen werd en twee keer de beker won. Het bleef niet bij Willem II: we hadden het ook over de waarde van sportgeschiedenis en waarom sportgeschiedenis meer is dan een lijstje glorieuze sportmomenten, maar ook een blik biedt op de historische cultuur en maatschappij.”
[Jazzmuziekje eindigt]
Robin: “Thijs, heel erg fijn dat je tijd hebt voor dit gesprek! Ik ben heel benieuwd wat je allemaal te vertellen hebt.”
Thijs: “Dag Robin! Er is een hele hoop te vertellen over sporthistorie natuurlijk!”
Robin: “Ja, ongetwijfeld! Dat wilde ik net zeggen: we gaan het hebben over de geschiedenis van sport en van Willem II ook. Waarom is de geschiedenis van sport zo interessant? Om even heel algemeen te beginnen.”
Thijs: “Nou, in zijn algemeenheid is natuurlijk erfgoed en onze geschiedenis betekenisvol omdat we toch uiteindelijk ervoor moeten zorgen dat we enig historisch besef ontwikkelen. Overigens vind ik wel dat die sportgeschiedenis echt een integrale plaats zou moeten hebben binnen de reguliere geschiedenis. Dus dat het niet een apart onderwerp ergens alleen voor mensen die op een hele anekdotische manier bezig zijn met het verleden van sport zou moeten zijn. Het zou wel integraal moeten wezen.”
Robin: “Waarom is dat? Wat is dan de sportgeschiedenis, als het ware?”
Thijs: “Kijk, mensen die sporten of die sport beleven - actief en passief - kennen gewoon een heel diep emotionele ervaring van de wereld van de sport. Als je daar niks mee hebt, kan je praten als brugman, maar heel veel mensen hebben dat dus wel. Wat je kunt is door die bril van de sporthistorische gebeurtenis, of -locaties, of de standbeelden die neergezet worden, naar het verleden kijken, dan kun je eigenlijk een hele goede en makkelijke kijk krijgen op het verleden. Zeker wanneer het gaat over bijvoorbeeld lokale geschiedenis: met hun lokale helden en lokale accommodaties kun je natuurlijk heel veel vertellen over de geschiedenis van die stad of van die regio. Het interessante is natuurlijk: als we aan sportgeschiedenis denken, denken we meestal wel aan mensen die geweldige prestaties hebben geleverd, of plekken waar enorm mooie gebeurtenissen zijn gebeurd, dan bewaren we de medailles, dan bewaren we de bekers. Maar sportgeschiedenis is natuurlijk veel meer dan dat. Sportgeschiedenis moet ook schuren, daar moet over gediscussieerd worden. En, nogmaals, in het kader geplaatst worden van een breder perspectief.”
Robin: “Heb je dan een voorbeeld van een sporthistorisch moment, of -plek, of -gebeurtenis waar je met de emotie die bij sport hoort ook een hele nieuwe blik op een periode kan krijgen?”
Thijs: “Of het een hele nieuwe blik is, dat weet ik niet, maar wel een hele herkenbare blik. Laat ik eens beginnen met Liverpool. Liverpool, de arbeidersclub uit de gelijknamige stad. Die hebben een prachtige accommodatie, Anfield Road, daar heb je de meest beroemde tribune van de wereld zou je kunnen zeggen: de Spionkop. Ik geef het je te doen, als je als keeper in die goal staat en daarachter is die Spionkop. Op die tribune, daar worden nog steeds de liedjes van de Beatles en van Jerry and the Pacemakers, You’ll never walk alone, natuurlijk, gezongen. Het lijflied van Liverpool. De naam van die Spionkop is natuurlijk heel interessant. In 1908 werd dat stadion gebouwd en dat werd gebouwd door de bouwvakkers van Liverpool en dat waren de familieleden, de vrienden en de buurtgenoten van degenen die naar de Boerenoorlog in Zuid-Afrika toe moesten. Dat was een koloniale oorlog waarin de Engelsen geprobeerd hebben om die Boeren een kopje kleiner te maken. Dat is ze niet gelukt, dus er zijn toen honderden supporters en vrienden en familieleden en buurtgenoten van die bouwvakkers overleden. Op die Spionkop, want die berg waar ze dat gevecht hebben gehad, dat was de Spionkop. Die naam hebben ze daar gegeven en die herinnering kan je natuurlijk heel goed gebruiken als het ware om iets meer te vertellen over het koloniale verleden van de Engelsen.”
Robin: “Ja, en we zullen het als we het over Willem II hebben nog wel meer over het koloniale verleden hebben.”
Thijs: “Daar kunnen we het nog meer over het koloniale verleden hebben.”
Robin: “In, ik geloof augustus, begin augustus, bestaat Willem II 125 jaar. Hoe is destijds die oprichting gegaan? Want dan zit je in - moet ik het goed zeggen…”
Thijs: “Dan zit je in het laatste decennium van de negentiende eeuw.”
Robin: “Ja, dan zit je in 1896.”
Thijs: “In 1896 ja. Interessant is te melden dat de opkomst van Engelse sporten - wat eigenlijk te maken had ook wel met een soort anglicanisme wat over Nederland vloog. De moderniteit kwam binnen hier in Nederland en degenen die het meest vooruitstrevend waren, die namen ook de Engelse sporten mee…”
Robin: “En de Engelse cultuur misschien ook wel een beetje.”
Thijs: “Precies ja, de Engelse cultuur. Zoals de kleding bijvoorbeeld, maar ook bijvoorbeeld het hockey is in die tijd naar Nederland gekomen en het rugby enzovoorts, maar ook voetbal. Tilburg lag een beetje achter, wat dat betreft, maar in 1896 kwam een - nu zouden we zeggen ‘stagiair’ - vanuit de werkplaats van de Nederlandsche Spoorwegen naar Tilburg omdat hier ook een werkplaats was van die staatsspoorwegen. ‘D’n atelier’, in de volksmond. Die jongen had leren voetballen bij RAP, dat was een vooraanstaande ploeg uit Amsterdam, en hij vond hier een aantal kameraden - zal ik maar zeggen - die hij enthousiast maakte voor het voetbal. Dat was eigenlijk de aanleiding om hier te gaan voetballen. De eerste wedstrijd vond plaats in de Piusstraat ergens en was tegen een club uit Breda, waar al veel langer gevoetbald werd omdat daar de KMA zat en de militairen dat voetbal meenamen. Die eerste voetballers, waren niet zo geliefd. Die ploeg noemden ze toen Tilburgia en de eerste clubkleuren waren dan ook de kleuren van Tilburg, namelijk blauw en geel. Na een paar jaar - toen zijn er wel veel van de eersten weggegaan, maar een aantal anderen zijn overgebleven - is hier vooral gevoetbald door mensen die op de Rijks HBS Willem II zaten. De mensen die op de Rijks HBS WIllem II zaten, waren min of meer buitenstaanders. Heel veel jongens, kinderen eigenlijk, van mensen die op die werkplaats werkten - waar nu de LocHal is. Die mensen hebben toen gedacht - zo schat ik in, ik kan natuurlijk niet in hun hoofd kijken - ‘Tilburgia moeten we ons maar niet noemen.’ Ze werden ‘ballenschuppers’ genoemd, en het waren al een beetje buitenstaanders. ‘Misschien moeten wij ons wel noemen naar de voormalige koning Willem II’, omdat ook de Rijks HBS de Rijks HBS Willem II heette. Dat is wat nu het paleis-raadhuis is geworden, daar zat toen die Rijks HBS. Ik vermoed dat toen gedacht is van: ‘weet je wat, we zijn eigenlijk niet zo blij met die naam’ - terwijl je wel Bredania had of Eindhovia enzo - maar hier in Tilburg is men toen toch overgeschakeld naar de naam van de koning, Willem II. Die naam hebben we nog steeds.”
Robin: “Het waren dus ook niet per se de mensen die in Tilburg geboren en getogen waren om het even zo te zeggen, maar die dan daar naar school kwamen of die daar kwamen te werken in wat dan nu de LocHal is. Dus die van buiten kwamen eigenlijk en die het zo meenamen.”
Thijs: “Ja precies, ik heb het eerste kampioensteam van Willem II helemaal ontleed en ik ben gaan kijken: waar kwamen die mensen nou allemaal vandaan. Dat kampioensteam, dat was in 1904. Toen werden ze Brabants kampioen. Dat waren de helden van dat moment, maar dat waren allemaal jongens die ouders hadden die, of die zelf, van buiten Tilburg kwamen. Dat was natuurlijk wel heel erg opmerkelijk. En van wie heel veel ook op de Rijks HBS zaten.”
Robin: “Dus zeker ook niet meteen een katholieke volksclub zeg maar?”
Thijs: “Het was helemaal geen katholieke volksclub! Maar, ze waren wel razend populair binnen de kortste keren. Wat dat betreft heeft de krant natuurlijk altijd een interessante rol gespeeld: de Nieuwe Tilburgsche Courant, ‘de krant van Arts’ zeiden we hier in Tilburg. Een van zijn zonen, Pius Arts, die was indertijd al voorzitter maar tegelijkertijd speler en er speelden nog meer van die Artsen in dat team, dus het was heel makkelijk om vaak in de krant te komen, zal ik maar zeggen. Dat deden die jongens zelf natuurlijk.”
Robin: “Ze hadden goede PR al meteen?”
Thijs: “Ja, binnen de kortste keren - want het is een fout idee, dat het voetbal pas groot geworden is na de Eerste Wereldoorlog, nee dat was echt al voor de Eerste Wereldoorlog - binnen de kortste keren waren er al een stuk of tien teams. Vanaf 1904 tot 1910 heb ik iets van veertig voetbalclubs en -clubjes geteld. Dat werd dus razendsnel populair in die tijd.”
Robin: “Ja, dat is snel gegaan!”
Thijs: “De impact daarvoor ging wel uit van Willem II natuurlijk.”
Robin: “Je noemde al: in andere steden in Brabant werd al iets eerder ook gevoetbald, dus het was al een wat bekendere sport aan het worden?”
Thijs: “Ja, in Brabant en zeker in de Randstad, daar werd al heel veel gevoetbald. In Amsterdam en Den Haag en Rotterdam, daar werd veel gevoetbald. Er was wel een uitzondering buiten die Randstad, dat was Enschede. In Enschede had je ook textielfabrieken en die textielfabrieken hadden veel contacten met Engeland, waar het voetbal toch min of meer uitgevonden is. Een aantal mensen van de familie Van Heek hebben die sport mee naar Enschede genomen. Het aardige was: ook daar zit weer zo’n interessante link - we hebben hier in Tilburg de Aabe fabrieken, dat waren de fabrieken van de familie Van den Bergh en Van den Bergh-Krabbendam. Die jongens, van de familie Van den Bergh, die liepen stage, of die werkten, of zaten op school in Enschede. Die ontmoetten daar mensen van de club Prinses Wilhelmina en die droegen rood-wit-en-blauwe shirts. Op een gegeven moment hadden ze bij Willem II ook nieuwe shirts nodig. Hoe dat nou precies gelopen is, dat kun je natuurlijk nooit precies achterhalen, maar in elk geval: een set van die shirts werd mee terug genomen en dat paste heel erg bij de naam van Willem II. Dus vanaf dat moment hadden we het tricolores-shirt.”
Robin: “Ja het toch wel best iconische shirt wat het nu is met de dunne rode, witte en blauwe strepen.”
Thijs: “Het zeer iconische shirt ja. Uitgeroepen tot het mooiste shirt van het betaald voetbal vorig jaar zelfs!”
Robin: “Oh is dat zo? Dat wist ik niet! Dat komt dus ook eigenlijk door die industriële-economische contacten waardoor zowel het voetbal als uiteindelijk toevallig ook het shirt doorsijpelde, als het ware?”
Thijs: “Ja, precies. En natuurlijk omdat die Rijks HBS ‘WIllem II’ heette. Dus dat oude paleis van die koning, waar hij zelf nooit in heeft gewoond; dat stond hier maar leeg in Tilburg. Doordat men bedacht: ook Tilburg moet een Rijks HBS hebben. Toen is gezegd door de koninklijke familie: je mag dat paleis wel hebben als school, onder een voorwaarde en dat is dat je het de Rijks HBS WIllem II noemt. Zodoende krijg je al die dwarsverbanden en kijk je dus inderdaad door de bril van sport naar lokale ontwikkelingen, zowel qua textiel als onderwijs.”
Robin: “Welke groepen mensen voetbalden in die beginperiode? Was dat vast te pinnen op een bepaalde sociale klasse?”
Thijs: ”Nou, wat mij betreft waren het echt buitenstaanders. Mensen die niet in Tilburg geboren en getogen waren. Ik moet wel zeggen: in die eerste twintig jaar is die Pius Arts bijvoorbeeld als een echte scout op jacht gegaan bij al die clubjes die ik toen straks noemde en die plukte daar de beste voetballers uit en die konden dan bij Willem II komen voetballen. Zodoende heeft hij een team samengesteld voor de eerste periode, wat we dan het gouden decennium van Willem II noemen, want wij zijn in 1916 nog landskampioen geworden uiteindelijk. Toen was het voetbal wel gevestigd in Tilburg. Dus het waren wel buitenstaanders. Kinderen van echte arbeiders, ja, dat weet je: die gingen op twaalfjarige leeftijd de fabriek in. Die kinderen waren het dus niet. Ik denk eerder dat het de wat hogere middenklasse was, maar niet de conservatieve elite uit Tilburg, die namen zie ik in elk geval niet in die voetbalclub terug.”
Robin: “Nee en het moeten ook natuurlijk mensen zijn geweest die wel vrije tijd hadden, om het zo te zeggen, om daar tijd aan te besteden.”
Thijs: “Ja en heel vaak jongeren nog hoor, zittende op school. Voor mij een bekend voorbeeld daarvan - van die groep buitenstaanders - is Constant Cremer.”
Robin: “Ja, dat wilde ik net zeggen, dat is een goed bruggetje. In een van die eerste Willem II-elftallen speelde ook - voor nu bekend in elk geval - de eerste donkere Nederlandse voetballer.”
Thijs: “In ieder geval de eerste - voorzover bekend hè, zo is het altijd - Afrikaanse voetballer. Een hele donkere jongen. We kwamen hem op het spoor door een van de foto’s van het elftal van Willem II. Dat we dachten: ‘hé! - zwart-witfoto, dus altijd moeilijker te zien dan - die jongen is donker! Hoe kan dat nou toch?’ Ik ben toen op zoek gegaan naar zijn roots. Toen bleek hij in Ango-Ango geboren te zijn, aan de rivier de Congo gelegen en dat was in die tijd Belgisch Congo natuurlijk. Die jongen heeft een ongelooflijk bijzonder leven gehad. Ik heb zelfs nog een foto van hem gezien - ik ben onlangs geweest bij een kleindochter van hem - waarop hij in Ango-Ango samen met zijn moeder zat.”
Robin: “Oh supermooi!”
Thijs: “Nou, dat was echt bijzonder want ik was in de veronderstelling dat die moeder helemaal onbekend was. Hij was een zogenaamde ‘mulat’. Dat was een jongen die geboren was uit, in ieder geval - tja, een echtpaar was het niet - een zwarte mevrouw en een Nederlandse jongen. Ja, hoe zal je hem noemen, Jan Cremer was een soort van avonturier. Dat waren veel van die jongens die naar ‘de tropen’ gingen om hun leven op te bouwen. Jan Cremer was een goede handelaar, zeiden ze. Buiten natuurlijk de materialen die de Afrikaanse Handelsvereniging moest hebben, waren ook veel kunstwerken. Die liggen nu bij Naturalis en bij Artis, die kwamen daar terecht. Je moet je voorstellen: Jan Cremer vond dat zijn zoon, want hij erkende hem dus wel als zijn zoon, een goede opvoeding moest hebben. Hij plukt hem bij zijn moeder weg en wil hem naar Nederland toe brengen. En potdorrie, onderweg overlijdt Jan Cremer. Die jongen - wees was hij natuurlijk niet, want zijn moeder was er misschien nog wel, of niet. Dat kan ik ook niet meer achterhalen - is nog een tijdje in Afrika gebleven, bij de gouverneur die daar was, maar is toch naar Nederland gestuurd. Ze hebben hier een oplossing gezocht: ‘waar brengen we nou zo’n menneke heen? Van een jaar of zes, zeven.’ Bij toeval komt hij dan terecht - of bij toeval, dat heeft men wel afgesproken denk ik - bij een tante van hem, een zus van zijn vader: Nicolien Ambachtsheer-Cremer. Die familie Ambachtsheer-Cremer werkte op de werkplaats van de Staatsspoorwegen in Zwolle. Daar ben ik hem uiteindelijk tegengekomen. Er waren een aantal van die werkplaatsen. Mijn vader werkte ook bij de Nederlandse Spoorwegen en die mensen werden geregeld overgeplaatst. Dus die Ambachtsheer is toen overgeplaatst naar Tilburg en is hier magazijnmeester geworden. Dat gezin van Nicolien Cremer en die meneer Ambachtsheer had al een zoon die ongeveer even oud was als Constant, dus dat paste eigenlijk wel een beetje. Nou, die twee jongens zijn toen naar de Rijks HBS Willem II gegaan en kwamen daar samen op school. Ik heb de rapporten van Constant gezien, van de Rijks HBS. Hij was heel ijverig en deed ook enorm zijn best, maar zijn cijfers waren niet zo geweldig. Op een cijfer na: dat was natuurlijk voor sport, daar was hij verschrikkelijk goed in. En iets van scheikunde, dat ging eigenlijk ook wel goed. Dat had niks met talen te maken, want dat was zijn probleem natuurlijk. Als je uit Congo komt en niet met goed Nederlands bent opgevoed. Constant komt op die Rijks HBS terecht. Hij kon dus goed sporten, maar hij kon ook gruwelijk goed voetballen, blijkbaar. Dus hij kwam in dat team terecht van Willem II dat uiteindelijk Brabants kampioen werd. Dus werd hij ook wel bewonderd en zo bewonderend beschreven. Hier in Tilburg wisten ze ook heel goed dat hij uit Congo kwam, want ‘hij speelde zo echt op zijn Congoleesch’...”
Robin: “Dat staat in de kranten?”
Thijs: “Dat staat er dan. Dan staat er ook: ‘hij kan goed voetballen, als hij dat wil’, ‘hij is als een echte Afrikaan wel lui’. Dat zijn natuurlijk wel opmerkingen waarvan je denkt: nou! Hij was ook een ‘nikker’, zo werd hij ook genoemd. Dat was kennelijk normaal taalgebruik toentertijd. Als jij als enige zwarte hier rondloopt, is dat denk ik toch niet echt heel erg prettig.”
Robin: “Nee, hij zal zich altijd wel als buitenstaander bekeken hebben gevoeld.”
Thijs: “Altijd als buitenstaander bekeken ja. Dan komt iets heel interessants. Op een gegeven moment heeft die familie bedacht van we kunnen hem toch eigenlijk niet hier in Nederland houden, weet je wat, een oom van die tante Nicolien bleek minister van Koloniën te zijn. Die minister van Koloniën, meneer Cremer, had in Indië - want daar had hij wel een belangrijke rol gespeeld - de zogenaamde Deli maatschappij opgericht. In familieberaad - veronderstel ik zo - is natuurlijk afgesproken: ‘weet je wat we doen, we geven hem een opleiding voor die wereld in Nederlands-Indië en dan sturen we hem mooi de suikerindustrie in.’ Zo gezegd, zo gedaan. Ik heb je een foto gestuurd van een koffertje.”
Robin: “Ja, die zal ik op de afleveringspagina zetten die foto, daar kunnen mensen hem dan zien.”
Thijs: “Ja dat is heel leuk. Dat koffertje bestaat nog steeds. Dat koffertje heeft hij meegenomen hier in Tilburg vanaf het station. Hij heeft nog een tijdje in de LocHal gewerkt zelf ook, na zijn opleiding in de suikerindustrie. Ik heb dat allemaal mooi kunnen volgen waar hij allemaal stage moest lopen. Hij was ‘Chemist’. Toen heeft hij nog een paar maanden hier in Tilburg gewoond en heeft hij nog een wedstrijd gespeeld voor Willem II, een soort van jubileumwedstrijd met de toenmalige oude glorie. Daarna is hij in 1909 naar Nederlands-Indië vertrokken. Het verhaal is dan nog niet afgelopen, want ik zei je toenstraks dat zijn kleindochter hier in Nederland weer terecht is gekomen, in Almere. Die heb ik op kunnen sporen, dat wil zeggen: zij heeft mij opgespoord. Dat was eigenlijk wel heel aardig. Die kwam met dat koffertje aan en in dat koffertje zaten dus allerlei spullen. Dat koffertje had hij meegenomen daarnaartoe, dat was natuurlijk prachtig. In 1937 is Constant overleden. Dat koffertje is bewaard gebleven met alle spullen die daarin zaten - daar zat dus ook die foto in, vanuit Congo, met zijn moeder - en toen kwam de Tweede Wereldoorlog en daarna de Bersiap. Constant was ook in Nederlands-Indië natuurlijk een buitenstaander. Die is daar ook volop gediscrimineerd. Dat hoorde ik van die kleindochter, Margreet van der Harst heet ze en die had ook nog een dochter. Dus ik heb met hun uiteindelijk wel uitgebreid gesproken. Die hebben dat koffertje als zogenaamde ‘buitenkampers’ - ze zaten niet in de kampen in Nederlands-Indië - in de grond gestopt. Al die materialen en die spullen van Constant, zijn archief zal ik maar zeggen, hebben ze daar geweldig bewaard. Uiteindelijk moesten ze - want Margreet van der Harst is in 1955 geboren - in 1956 zoals heel veel anderen weer terug naar Nederland nadat Indonesië zelfstandig is geworden. En nu ligt het koffertje dus in Almere, met al die spullen. Het is toch wel een bijzonder verhaal natuurlijk. Zo zie je wel dat je door de bril van sportgeschiedenis, in dit geval van Willem II, zo’n prachtig verhaal uiteindelijk op het spoor kunt komen, wat heel veel zegt over de manier waarop wij met anderen zijn omgegaan. In de tijd van Black Lives Matter, zal ik maar zeggen, is dit wel een verhaal dat er toe doet.”
Robin: “Ja, inderdaad! Constant Cremer is uiteindelijk ook overleden dan in Nederlands-Indië, op Java?”
Thijs: “Ja hij is op Java overleden in 1937. Hij is nog wel een keer terug geweest naar Nederland, naar zijn tante Nicolien natuurlijk. Hij heeft wel de pech gehad omdat daar de suikerindustrie - waarin hij het heel erg goed gedaan heeft, overigens, want hij is de soort van directeur geweest van een van die grote suikerplantages - eind jaren ‘20 volledig instortte en toen is hij directeur geworden van een school voor weeskinderen.”
Robin: “Ja, een heel bijzonder verhaal!”
Thijs: “Dat zijn natuurlijk bijzondere verhalen als je door die bril naar het verleden kun kijken, zegt dat wel veel.”
Robin: “Ja, zeker! Dat is misschien goed om te zeggen - ook op de afleveringspagina zal ik een linkje zetten naar de biografie die je voor ons hebt geschreven, dan kunnen mensen het nog eens rustig doorlezen en daar staat nog veel meer in over Constant Cremer. Sprongetje terug naar Willem II vanuit Nederlands-Indië, in de jaren ‘50 heeft Willem II dan eigenlijk een nieuwe serie hoogtepunten…”
Thijs: “Ja ik had het over de eerste gouden periode, dat is dan de tweede gouden periode.”
Robin: “Ja precies! Hoe kwam dat?”
Thijs: “Dat heeft twee redenen. Het ene: er was een goed team. Maar twee: ze hadden een fantastische trainer. Ik weet wel zeker: de beste die Willem II ooit gehad heeft, ondanks Co Adriaanse. Het levensverhaal van die man is net zo bijzonder als dat van Constant Cremer. Zijn naam is Frantisek Fadrhonc. Frantisek Fadrhonc was een Tsjech en heeft een hele bijzondere geschiedenis. Je kunt ook door de bril van Fadrhonc kijken naar de Europese geschiedenis, zou je bijna kunnen zeggen, maar ook naar thema’s als exclusie en inclusie en discriminatie enzovoorts. Frantisek Fadrhonc was de zoon van een machinist. Hij is geboren in Nymburk, dat was in 1914 - als ik het uit mijn hoofd zeg - in de Eerste Wereldoorlog. Dat hele gebied viel nog onder het Habsburgse Rijk, Oostenrijk-Hongarije. Het was een plaatsje wat zo’n kilometer of vijftig ten oosten van Praag lag. Die jongen kon gruwelijk goed sporten en hij kon gruwelijk goed studeren, want hij studeerde uiteindelijk af op de universiteit van Praag. Hij deed een soort van sportacademie en antropologie-studie bij elkaar, als dubbele studie. Hij promoveerde op een onderwerp dat ging over de betekenis van sport voor kinderen op basisscholen in Tsjechië.”
Robin: “Oh interessant!”
Thijs: “Dat is heel interessant! Want de bewegingsarmoede die we nu hebben, op al die basisscholen, daar sprak hij toen al over. Dat is natuurlijk heel bijzonder. Fadrhonc had heel veel belangstelling voor opleidingen, bewegingsonderwijs enzovoorts. Ook Tsjechië - eerst een stuk Sudeten-Duitsland - al heel snel in de handen van Hitler en Fadrhonc wordt opgepakt en op de een of andere manier moet hij ook werken in fabrieken. Na de oorlog ontwikkelt hij heel veel contacten met de top van de Tsjechische regering. Hij wordt hoogleraar aan de universiteit van Praag, maar hij wordt ook verantwoordelijk voor de ontwikkeling van de sport van Tsjecho-Slowakije. Én hij wordt bondscoach van het Tsjecho-Slowaakse team. Al snel na de Tweede Wereldoorlog, in 1948, vindt er een communistische putsch plaats in Tsjecho-Slowakije en zijn vrienden, die hoog in de boom zaten politiek, daar worden er van vermoord, daar worden er van nooit meer teruggezien, daar vielen er van uit het raam. Fadhronc voelde zich genoodzaakt om te vluchten. Hij vlucht naar Oostenrijk. Zijn vrouw, Vera Kaliba, die uiteindelijk heel goed Engels en Duits sprak, die schrijft sollicitatiebrieven naar allerlei bonden in Europa. Zij bedacht: kijk, daar komt mijn man aan en die kan geweldig coachen en die kan dit en kan dat. Dat is toch niet zo opgepikt door vele nationale bonden, behalve door - daar komt hij - Karel Lotsy. Karel Lotsy was toentertijd voorzitter van de KNVB en hij wist dat Willem II een nieuwe trainer nodig had. Dus de brief die bij Lotsy aankwam werd doorgestuurd naar WIllem II. Uiteindelijk wordt geaccepteerd dat Fadrhonc trainer van Willem II wordt. Niet nadat er nog flink gediscussieerd werd, overigens, over het niet-katholiek zijn van Fadrhonc, dat was wel een probleem toen in de meest katholieke stad van het land. Maar Fadrhonc komt hier en maakt nota bene Willem II twee keer landskampioen, in ‘52 en in ‘55. Dat is natuurlijk wel buitengewoon bijzonder voor een Tsjech op de vlucht. Hij is hier aangekomen met twee linkerschoenen en in zijn trainingskloffie. Die man had niks; het was een echte vluchteling. Dat elftal viel natuurlijk uit elkaar na 1955, want dat heb je altijd bij elftallen die te lang bij elkaar blijven, dan gaat het op een gegeven moment niet goed. Toen is hij trainer geworden bij Sportclub Enschede en daarna bij Go Ahead Eagles en uiteindelijk trainer van het Nederlands elftal. Hij brengt het Nederlands elftal naar het wereldkampioenschap voetbal van 1974. We weten allemaal wie daar op de bank zat: daar zat [Rinus] Michels op de bank. Dat was natuurlijk wel jammer, dat eigenlijk het team van Fadrhonc en ook het spel wat Fadrhonc bij Willem II speelde - dat zogenaamd totaalvoetbal - dat speelde hij eigenlijk ook met het Nederlands elftal. Totaalvoetbal heeft natuurlijk vele vaders. Als iets heel erg goed gaat, trekt iedereen dat naar zichzelf toe. Fadrhonc, kwam uit het ijshockey - daar speelde ze al veel meer totaalijshockey, hè, dus de achterspelers en de voorspelers werden goed door elkaar gehusseld… Fadrhonc wordt - dat vind ik wel een heel bijzonder moment - in 1967 ook nog Nederlander. Wat heel bijzonder is, is dat na dat beroemde wereldkampioenschap, 1974 - de finale, weet je wel: ‘zijn we er toch ingeluist’, Hölzenbein die struikelde en we kregen een penalty tegen en we verliezen die wedstrijd alsnog, anders waren we wereldkampioen geworden - Fadhronc omdat ze dat hebben gepresteerd uit de handen van een van mijn helden - Joop Den Uyl - een lintje. Hij wordt ridder in de Orde van Oranje-Nassau. Dat vind ik wel zo’n bijzonder verhaal: een trainer die eigenlijk toch wel in de periode dat hij trainer was van het Nederlands elftal, door die Amsterdamse brutaaltjes - zal ik maar zeggen - een beetje geschoffeerd werd, dat was natuurlijk niet altijd even prettig voor hem. En die dan min of meer opzij gezet werd omdat er een andere trainer zou moeten komen - dat werd dan Michels. Het aardige is wel dat hij een hele goede relatie met Johan Cruyff had, die kende hij al van kleins af aan. Toen hij bij Sport Club Enschede trainer was kwam ene Van der Wel uit Amsterdam, die trainde ook bij Sport Club Enschede en speelde daar en die nam Cruyff mee. Cruyff had net zijn vader verloren en mocht in de vakanties mee met Sport Club Enschede…”
Robin: “Een jonge Cruyff nog.”
Thijs: “Een hele jonge Cruyff, ja. Zodoende hebben die twee elkaar leren kennen en Cruyff heeft er persoonlijk voor gezorgd dat Fadrhonc bij dat team bleef dat dan uiteindelijk dat WK speelde. Dat vind ik ook wel een heel bijzonder verhaal, een levensgeschiedenis van een man die ook veel zegt over Europa en over onszelf. Want geschiedenis - de manier waarop wij naar het verleden toe kijken - zegt ook altijd iets over onszelf. Over op welke manier zo’n krachtige persoonlijkheid zich uiteindelijk toch heeft kunnen handhaven. Zijn ideeën - overigens - over die jeugdsport, die leven nog steeds bij de KNVB. Er is nog steeds een Frantisek Fadhronc toernooi. Als ik aan mijn studenten op SPECO [Sport en Communicatie] vroeg van: ‘kennen jullie Frantisek Fadrhonc?’ zeiden ze van: ‘Ja meneer, die kennen we, want ik heb op dat toernooi gespeeld!’ Dus dat achterliggende verhaal hadden ze nooit gehoord, maar ze kenden wel het toernooi. In die zin is hij wel geëerd, zal ik maar zeggen.”
Robin: “Ze wisten niet wie het was, maar ze hadden de naam wel ooit gehoord, verbonden aan zo’n jeugdtoernooi wat dan wel heel erg past bij zijn filosofie.”
Thijs: “Ja, zeker!”
Robin: “Interessant! Want ik wil net zeggen: het was voor mij een volledig onbekende naam, toen jij hem me mailde. Misschien ook omdat ik niet zoveel van de geschiedenis van Willem II weet, maar toch.”
Thijs: “Ja, ‘74 is ook heel lang geleden, hè. Het aardige is ook wel - dat kan ik er nog wel eens bij vertellen als we het over sporthistorisch erfgoed hebben, materiaal erfgoed dan, want dat vind ik het dan toch. Fadrhonc is tamelijk plotseling overleden, op Cyprus - toen trainde hij daar een voetbalclub - aan een hartstilstand, maar hij wilde per sé in Goirle begraven worden. De reden was: toen hij in Tilburg kwam in 1949, toen heeft het bestuur van Willem II er vanalles aan gedaan om hem een fatsoenlijk onderkomen te geven. Het eerste onderkomen dat hij kreeg was een bovenverdieping bij de familie Van Beurden. Dat was ook een van de bestuursleden en ook een van de ‘founding fathers’, zal ik maar zeggen - niet helemaal, maar goed, een van de betekenisvolle mensen in de geschiedenis van Willem II. Hij heeft daar gewoond en heeft natuurlijk kennis gemaakt met die gezinsleden. Het was een weduwe, die nog een aantal zonen in huis had. Een van die zonen, daar raakte hij heel goed mee bevriend. Hij wilde per sé begraven worden naast die meneer Van Beurden en die Van Beurden ligt dus begraven op het kerkhof in Goirle, van Mariaboodschap, en hij ligt daarnaast. Dat is natuurlijk wel heel prachtig.”
Robin: “Dat is wel bijzonder ja!”
Thijs: “Ja. Chris Feijt, de keeper van Willem II in de jaren ‘50 en ook de keeper van het landskampioenschapselftal van 1955, die heeft tot het niet meer kon - hij is vorig jaar overleden - dat graf beheerd, schoongemaakt en onderhouden. Ik weet nog: wij hebben bij Willem II een fantastisch mooi project - vinden we zelf - dat heet ‘Willem II Football Memories’. Daarbij komen oud-spelers en oud-supporters enzo, die licht aan het vereenzamen zijn en sommigen licht aan het dementeren zijn eens in de veertien dagen bij elkaar om herinneringen op te halen. Een van degenen die daar ook altijd kwam, was Chris Feijt. ‘Chris, vertel eens’ enzovoorts. Chris die liet allerlei oefeningen doen die hij iedere dag nog deed en die hij geleerd had van Fadrhonc. Om lenig te blijven en zijn lijf goed te onderhouden.”
Robin: “Oh grappig! Sowieso ook een heel mooi project inderdaad, ik heb er wel eens wat over gelezen en gehoord.”
Thijs: “Ja, het is een prachtig project ja, heel bijzonder.”
Robin: “Sowieso een schitterend verhaal van Fadrhonc en dat dan toch nog een stukje van zijn erfgoed voortleeft in zowel dat KNVB-toernooi als in die oefeningen die dan doorgegeven werden eigenlijk.”
Thijs: “Zeker, dat is natuurlijk wel prachtig dat je dat dan terugziet.”
Robin: “Ja zeker! Er staat ook vanalles op het programma in het jubileumjaar van Willem II. Sommige dingen zal je ongetwijfeld nog niet helemaal kunnen zeggen, of zijn nog geheim, maar wat staat er allemaal te gebeuren?”
Thijs: “Het zit ook een beetje in corona, hè. Wat kunnen we en wat kunnen we niet? Een van de dingen die ook op de rails stonden was een prachtig groot evenement met de supporters natuurlijk die we hebben en die ons de laatste jaren enorm gesteund hebben - ‘ons’ is dus Willem II hè. Ik kom er pas vanaf 1957. Overigens, toen ik daar toen kwam, kwam ik altijd met mijn opa en die had het altijd over ‘vader ons’.
Robin: “Aahja!”
Thijs: “Dus ‘onze vader’ vertaalde ze als ‘vader ons’ en dat was echt het koosnaampje van Fadrhonc. Dat grote evenement met de supporters… We hebben een jubileumjaar zei onze directeur Martin van Geel al, dus er komt wel een moment waarop we dat kunnen gaan doen. In ieder geval zullen er twee boeken komen. Een jubileumboek met heel veel leuke anekdotes en met veel foto’s enzovoorts, waarin het leuk kijken is naar de geschiedenis van Willem II. Ik heb begrepen - want ik ben er zelf niet bij betrokken - dat de nadruk zal liggen op de laatste 25 jaar omdat er bij het honderdjarig bestaan in 1996 al een jubileumboek gemaakt is. Het tweede dat er zal komen - dat is ook eigenlijk wel heel bijzonder - is een stripboek over de geschiedenis van Willem II. Dat is natuurlijk ook heel mooi. Er zullen ongetwijfeld nog allerlei andere activiteiten plaatsvinden.”
Robin: “Spannend!”
Thijs: “Ja, zeker!”
Robin: “Ik ben heel erg benieuwd. Mensen kunnen ongetwijfeld via Willem II op de hoogte blijven van wat er allemaal gaat gebeuren. Als ze dit gehoord hebben, hebben ze in elk geval een historische achtergrond als ze naar de activiteiten gaan straks. Dan hebben ze goed in het oog wat de belangrijke momenten in de geschiedenis waren, dankzij ons gesprek.”
Thijs: “Ja, we hebben in ieder geval twee belangrijke dragers van de historie van Willem II eruit gelicht. Maar zo zijn er nog heel veel meer natuurlijk, maar dit zijn wel twee bijzondere persoonlijkheden geweest.”
Robin: “Ja, zeker, ongetwijfeld! Hele bijzondere verhalen die je echt prachtig verteld hebt, dus heel erg bedankt daarvoor en voor je tijd”
Thijs: “Met alle plezier!”
Robin: “Tof!”
Thijs: “Goed zo!”
[Jazzmuziekje begint]
Robin: “Achtergronden bij deze aflevering vind je op de afleveringspagina op Brabantserfgoed.nl/podcast. Op die afleveringspagina, is bijvoorbeeld ook meer te lezen over het leven van Constant Cremer. Op Brabantserfgoed.nl/podcast vind je ook alle andere afleveringen van de Brabants Erfgoed Podcast, net als op je favoriete podcastplatform. Vergeet ons daar dus niet toe te voegen en je krijgt de volgende aflevering vanzelf in je feed! En als je deze podcast nu de moeite waard vindt, laat dan meteen een review achter. Wil je op de hoogte blijven van al het nieuws dat op Brabantserfgoed.nl verschijnt, abonneer je dan op onze nieuwsbrief via Brabantserfgoed.nl/nieuwsbrief.
[Jazzmuziekje eindigt]