Charles M. Lavigerie
De Missiezusters van Onze Lieve Vrouw van Afrika (MZOLA) is de eerste Nederlandse congregatie specifiek voor vrouwelijke missionarissen. De congregatie is in 1869 opgericht door de Franse kardinaal Charles M. Lavigerie (1825-1892), aartsbisschop van de Noord-Afrikaanse stad Algiers (Algerije), dat dan nog een kolonie van Frankrijk is. Hij ziet Afrika als de bakermat van het oude christendom van kerkvader Augustinus (354-430), toen de Noord-Afrikaanse kuststrook nog een provincie was van het West-Romeinse Rijk. Lavigerie wil oude tijden doen herleven en droomt groot: hij wil het hele continent kerstenen. Hiervoor richt hij in 1868 in Algiers de Sociëteit van de Missionarissen van Afrika ('Witte Paters') op.
Al snel blijkt dat de mannelijke paters in het islamitische Algerije geen toegang hebben tot de wereld van de vrouwen. Daarop richt Lavigerie een vrouwelijke tak op, met als doel om: “jonge dochters van fatsoenlijke familie, van goeden aanleg en soliede jeugd, oud minstens 16 jaren, te vormen tot Zusters-Missionarissen in Afrika, om het apostolaat uit te oefenen door het verzorgen van zieken, ook in de hutten, door scholen en weeshuizen, en vooral door liefdewerken bij de vrouwen, die altijd als slavin behandeld worden, en tot wie alleen Zusters vrijen toegang hebben.”
Afrikaanse catechisten
Omdat de moslims in Noord-Afrika zich slecht laten bekeren, trekken de Witte Paters en Zusters enkele jaren later het binnenland in, naar de streek van de Grote Meren in Oost- en Centraal Afrika. Hier richten ze verschillende missieposten op waar ze scholen, wees- en ziekenhuizen openen. Handel in tot slaafgemaakten, spanningen tussen koloniale machten en onderlinge strijd tussen bevolkingsgroepen zijn hier aan de orde van de dag. Voor veel tot slaafgemaakte vrouwen en kinderen, die zelf wisten te ontsnappen, vormen de posten een veilige haven om te schuilen tegen het dagelijkse geweld
Lavigerie beseft dat het onmogelijk is om voldoende Westerse missionarissen te vinden om de miljoenen Afrikanen te kerstenen. Daarom besluit hij jonge Afrikanen op te leiden tot catechisten, zodat zij zelf hun landgenoten kunnen bekeren. Met geld van het ‘Pauselijke Genootschap der Heilig Kindsheid’ in Rome, koopt hij wezen en tot slaafgemaakte kinderen vrij. De meisjes en jonge vrouwen worden door de Witte Zusters opgevangen en krijgen een opleiding en religieuze vorming. “Houd van die arme mensen, doe hen goed en verzorg hun wonden. In ruil zullen ze u eerst hun genegenheid, vervolgens hun vertrouwen en tenslotte hun ziel geven”, aldus Lavigerie.
Aanpassing aan de cultuur en gebruiken van de lokale bevolking is daarbij noodzakelijk. “U spreekt hun taal – u eet zoals zij – u kleedt zoals zij”, zo luidt de instructie. Omdat zijn missionarissen gekleed gaan in witte habijten, die lijken op de Arabische kledij, worden ze ook wel Witte Zusters (en Witte Paters) genoemd.
Een van de eerste kinderen die de Witte Paters vrijkopen is Adrien Atiman (ca. 1866-1956). In Soedan is hij als kind tijdens het buitenspelen geroofd door islamitische Toearegs en vervolgens vele malen als tot slaafgemaakte doorverkocht. Atiman is een intelligente jongen en krijgt bij de paters de mogelijkheid om een opleiding tot arts te volgen. Als dokter-catechist werkt hij vervolgens zijn hele leven in Karema (Tanzania).
Sancta Monica in Esch
Net als bij andere kloosterordes begint het leven van de Witte Zuster met het postulaat, een kennismaking met het kloosterleven van zes maanden. Daarna volgt het noviciaat, de feitelijke opleiding, dat anderhalf jaar duurt. De eerste Nederlandse zuster die zich aansluit bij de congregatie (dan nog in het Franse Lyon) is Sophia Wouterlood (Zr. Agaath, 1853-1945). In 1887 verhuist ze naar het eerste Nederlandse klooster van de Witte Zusters in Wijck (Maastricht). Zes jaar later verhuizen ze naar ‘Huize Sophiae Domus’, aan de Taalstraat in Vught.
Maar ook daar wordt met dertien postulanten het huis al snel te klein en moeten ze op zoek naar een nieuw onderkomen.
Onder de rook van Boxtel vinden ze een geschikte locatie in Esch, vlakbij ‘St. Charles’, het klooster van de Witte Paters in het buurtschap Hal. Het dorpje telt dan een kleine vierhonderd inwoners en, niet onbelangrijk, heeft ook een treinstation. Voor 1300 gulden kopen ze aan de Gestelseweg een perceel van zo’n twee hectare heidegrond. Architect J. de Vries-Paddenburg uit Boxtel krijgt de opdracht om het klooster te ontwerpen. In het dagboek van de communiteit beschrijft een zuster de locatie als: “Een afgelegen plaats zonder buren, we hoeven dus niet bang te zijn bespied te worden.”
Het klooster vernoemen ze naar de (Algerijnse) moeder van kerkvader Augustinus, de grote inspirator van Lavigerie: Sancta Monica. En op 4 mei 1895, de feestdag van de heilige Monica, leggen ze de eerste steen. Een klein jaar later is het klooster gereed en verhuizen ze met paard en wagen naar hun nieuwe moederhuis.
Tijdelijke thuishaven
Sancta Monica is vanaf dan het moederhuis en postulaat van de Witte Zusters in Nederland. Het klooster is een sober, bakstenen gebouw met neogotische elementen en een U-vormige plattegrond, doordat aan weerszijden van de hoofdvleugel een dwarsvleugel is geplaatst voor de kloosterkapel en slaapzaal. Een grote tuin omgeeft het complex. Aan de achterzijde leggen ze een groente- en bloementuin aan, vijvers, een begraafplaats en houden ze kleinvee.
De staf van het klooster bestaat uit circa zes zusters: moeder overste, haar assistente, een zuster voor de tuin, de keuken, het naaiwerk en de Franse les. Na een half jaar vertrekken de postulanten naar Algiers voor het noviciaat. Dat is een hele reis, waarbij ze enkele dagen onderweg zijn. Eerst met de trein naar de Zuid-Franse havenstad Marseille en vervolgens met de boot naar Algiers. In de twee jaar na de opening van Sancta Monica vertrekken er 48 postulanten naar Algerije.
Een van de postulanten is Marietje van Rijckevorsel (1899-1971), zij woont tegenover het klooster op het landgoed Eikenhorst. Op 23-jarige leeftijd meldt ze zich aan de poort van Sancta Monica en vijf jaar later, in 1928, vertrekt ze als zuster Marie Jean-Felix naar Oeganda om les te geven op een meisjesinternaat en als maatschappelijk werkster, waarbij ze vele vrouwengroepen begeleidt. Ze voelt zich een “apostel van Afrika”.
Het ‘Grote Missie-uur’
Het interbellum (1918-1940) wordt ook wel het ‘Grote Missie-uur’ genoemd. Wereldwijd is er een enorme stijging van het aantal missionarissen, tot wel 1200 nieuwe Witte Zusters waarvan 177 uit Nederland. Door het toenemende aantal roepingen barst het klooster bijna uit zijn voegen en vinden er in deze periode verschillende uitbreidingen plaats. Zo wordt in 1926 achter het klooster een nieuw washuis gebouwd met een verdieping voor een extra slaapzaal. En enkele jaren later krijgt de linkervleugel een extra verdieping en wordt de eetzaal uitgebreid met een galerij.
Ingekwartierde Duitsers
De verbouwingen hebben waarschijnlijk ook te maken met het feit dat Sancta Monica vanaf 1940 naast postulaat ook een noviciaat wordt en het dus meer jonge vrouwen moet herbergen. De novicen hoeven nu niet meer naar Algiers te reizen, maar kunnen ‘thuis’ blijven.
De Tweede Wereldoorlog gaat ook aan Esch niet ongestoord voorbij. Hoewel het klooster tot die tijd een gesloten bolwerk is voor de dorpsbewoners, stellen de zusters nu hun deuren open zodat de dorpelingen in de kloosterkelder kunnen schuilen. In de donkere, vochtige kelder wordt zelfs een kindje geboren, dat de naam Monica krijgt. In oktober 1944 nemen Duitse soldaten de benedenverdieping van Sancta Monica in beslag. De Witte Paters van het nabijgelegen St. Charles, die door de bezetters op straat zijn gezet, worden door de zusters hartelijk ontvangen aan de Gestelseweg. Als in december een Engels hoofdkwartier zich in het klooster vestigt, moeten alle bewoners vertrekken. Zij vinden tijdelijk onderdak in Boxtel. Gelukkig wordt begin mei het huis weer vrijgegeven, nog net op tijd om op 4 mei 1945 het vijftigjarig bestaan te vieren.
Nieuwe kapel
Begin jaren vijftig staat de teller op 135 missieposten in Afrika, onder meer in Tanzania, Kenia, DR Congo, Zambia, Ghana, Oeganda en Rwanda. In Esch is de kapel aan vernieuwing toe. De oude wordt verbouwd en uitgebreid met een sacristie. Tijdens de bouwwerkzaamheden in mei 1952 wijken ze voor de professie van enkele novicen uit naar de parochiekerk in Esch. De dorpsbewoners leggen uit eerbied hun lopers en vloerkleden op de straten waarover de nieuwe zusters in processie naar de dorpskerk lopen. Het 60-jarig jubileum op 4 mei 1955 vieren ze met de inwijding van de kapel door Mgr. Mutsaerts, de bisschop van Den Bosch.
Keerpunt
De jaren zestig vormen een keerpunt in het werk van de Witte Zusters. Steeds meer Afrikaanse landen worden onafhankelijk, waardoor de missionarissen niet meer overal welkom zijn. Na het Tweede Vaticaanse Concilie (1962-1965) – over de modernisering van de kerk – roept de paus de Afrikaanse christenen op om zelf hun kerk en missiewerk voort te zetten. Ook in Nederland zijn de gevolgen voelbaar; de tijdsgeest is veranderd en er zijn nog nauwelijks jonge vrouwen die zich geroepen voelen om in te treden.
Door de sterke afname van het aantal postulanten en novicen verhuist de opleiding in 1966 naar Mook. Sancta Maria krijgt nu de functie van opvanghuis voor zusters die (tijdelijk) terugkomen uit Afrika. Met de bouw van ‘Paviljoen Afrika’, door de Eschse architect Henket, krijgen de zusters – vaak voor het eerst van hun leven – een eigen kamer, en dus ook wat privacy.
In 1995 vieren de zusters nog hun honderdjarig jubileum in Sancta Monica, maar tien jaar later wordt het klooster verkocht aan een projectontwikkelaar omdat het, wat betreft de brandveiligheid, niet meer voldoet aan de eisen van de moderne tijd. De laatste vijftien zusters verhuizen onder andere naar het toenmalig WoonZorgCentrum Molenweide (het huidige Wereldhuis) in Boxtel. De overleden zusters herbegraven ze op de gemeentelijke begraafplaats De Munsel.
De projectontwikkelaar herbestemt het klooster in samenwerking met de gemeente en een woonstichting tot startersappartementen. Wanneer in 2012 de eerste nieuwe bewoners hun intrek nemen transformeren ze de voormalige begraafplaats tot BBQ-plek.
Bronnen
Langenberg-Scheepers, N. v.d, "Witte Zusters honderd jaar in Esch", in: De Kleine Meierij, (jrg: 46, nr: 3, 1995), 71-79.
De Paadjesmakers, Wandeling Witte Zusters tussen Boxtel en Vught, 2018.
Geschreven in opdracht van de Congregatie van Missiezusters van Onze Lieve Vrouw van Afrika, Boxtel. Met hulp van Drs. Marina van Dalen, bestuurscoördinator MZOLA-NL en theologe.