De Sint Jozef Congregatie van Mill Hill werd in 1866 gesticht door Herbert Vaughan (1832-1903) in Mill Hill, een dorpje in de buurt van Londen. Het doel van de congregatie was het verkondigen van het evangelie onder niet-christelijke volkeren buiten Europa. In het seminarie in Mill Hill werden priester-missionarissen opgeleid om die taak te kunnen gaan uitvoeren. Ook niet-Britse leerlingen waren welkom hun opleiding in Mill Hill te volgen.
Oprichting in Nederland
Vaughan was er van overtuigd dat hij in Nederland meer studenten voor Mill Hill kon werven, afgaande op het grote aantal Nederlandse jongens dat een paar jaar eerder als Zouaaf was gaan vechten voor de Paus. Zouaven waren katholieke mannen die zich tussen 1861 en 1870 aansloten bij het Pauselijke leger om zijn Kerkelijke Staat te verdedigen tegen Italiaanse nationalisten. Het aandeel Nederlandse zouaven in het leger van de Paus was relatief groot, dus waar beter dan bij deze religieus gemotiveerde Nederlanders kon Vaughan zijn missionarissen gaan zoeken? Hij vertrok in 1871 naar Nederland voor zijn wervingscampagne. Deze was in zijn ogen geen groot succes. In een brief aan een Engelse bekeerlinge schrijft hij dat hij “wel een paar keer beet heeft gehad, maar tot dusverre nog niet echt vis heeft gevangen”. Toch waren er een aantal Nederlandse jongens die naar Mill Hill vertrokken. Drie jaar later waren acht van de dertig studenten van Mill Hill Nederlands.
In de jaren tachtig van de negentiende eeuw kreeg Mill Hill flinke concurrentie van andere missiehuizen uit onder andere Duitsland en België en het aantal Nederlandse aspiranten in Mill Hill liep terug. Desalniettemin vatte Vaughan, na overleg met Rome, het plan op om in Nederland een eigen Mill Hill-college op te richten. De toenmalige bisschop van Breda, Petrus Leyten (1834-1914), stond positief tegenover de plannen van Vaughan en Mill Hill was welkom in zijn diocees. De keuze voor de locatie viel op Roosendaal. De stad was niet alleen katholiek tot in de tenen maar was dankzij haar aansluiting op de spoorwegen ook een belangrijk knooppunt tussen België, Duitsland en een aantal Nederlandse steden.
Directeur van deze Nederlandse tak van de congregatie werd de Tilburger Jan Aelen (1853-1929). Aelen was zelf in 1875 met een opleiding in Mill Hill gestart en werd in 1878 als priester gewijd. Hij werkte daarna als aalmoezenier in het Britse leger tijdens de tweede Afghaanse Oorlog (1878-1880) en deed missiewerk in Madras. In 1889 keerde Aelen terug naar Europa en hij werd een geschikte kandidaat gevonden om de Nederlandse Mill-Hill tak te gaan leiden.
Missie vanuit Roosendaal
Op 30 januari 1890 betrok Aelen een pand op de markt van Roosendaal. De plaatselijke bevolking verzorgde zijn meubels en huisraad terwijl de Zusters Franciscanessen van Roosendaal het huishouden van het college bestuurden. Al na een jaar bleek het pand aan de markt niet geschikt en zou het college verhuizen naar een nieuw pand net buiten de stad. Na zijn aankomst in Roosendaal ging Aelen direct van start met een heuse marketingcampagne. Hij liet advertenties in diverse katholieke bladen plaatsen met informatie over het nieuwe missiehuis en bracht een almanak en De Annalen van het Missiehuis Rozendaal uit, waarin maandelijks nieuws over het werk van de missionarissen en informatie over Mill Hill te lezen was. In september arriveerden de eerste zes studenten. De jaren erna bleef het aantal studenten gestaag groeien en tijdens de eeuwwisseling stabiliseerde het rond de dertig tot veertig. In de beginjaren waren dit vooral Nederlanders, daarna volgden ook steeds meer buitenlandse missionarissen hun opleiding in Roosendaal.
Voor de Eerste Wereldoorlog vertrokken er al 189 missionarissen die hun opleiding hadden gevolgd in Roosendaal de wereld in. De missie werd niet geleid vanuit Roosendaal maar vanuit één centraal punt binnen Mill Hill. De Nederlandse missionarissen werden gestuurd naar onder andere India, Pakistan, Oeganda, Belgisch Congo, Maleisië, Nieuw-Zeeland, Kenia, de Filipijnen, Kameroen en Zuid-Sudan. Mill Hill verzorgde ook missiewerk op de Falklandeilanden en in Rwanda, maar het is niet bekend of daar ook Nederlandse missionarissen aan het werk waren. Als laatste is er één Nederlandse Mill Hill missionaris bekend die in de Virginia in de Verenigde Staten ging werken onder de Afro-Amerikaanse bevolking.
Wereldoorlogen en "het grote missie-uur"
Door de Eerste Wereldoorlog veranderde het missiewerk. Nederland was weliswaar zelf niet in oorlog maar het missiehuis in Roosendaal voelde deze wel degelijk. Roosendaal werd een toevluchtsoord voor Belgische vluchtelingen, waarvan een klein deel tijdelijk onderdak kreeg in het missiehuis. Daarnaast veranderde het werk van de missionarissen over zee ook behoorlijk. Velen van hen namen dienst in het leger als aalmoezenier, werden geïnterneerd in het buitenland of vochten mee in de strijd. Het ‘missievuur’ leek bij de katholieke gelovigen tijdens en na deze oorlogsjaren alleen maar te groeien. Er wordt dan ook gesproken van ‘het grote missie-uur’ tussen 1915 en 1940, waarin de missie een bloeiperiode beleefde. Tijdens de oorlog groeide het aantal leerlingen aan het Mill Hill college in Roosendaal tot 120 en in 1923 piekte het aantal tot 176. Nieuwe vestigingen van Mill Hill in Nederland werden vanaf 1914 gesticht in Tilburg, Hoorn en Haelen.
De stabiele fase van het Mill Hill college in Roosendaal kwam ten einde door de Tweede Wereldoorlog. De opleiding van de missionarissen bleef doorgaan en het aantal leerlingen dat tot priester werd gewijd nam niet drastisch af, maar contact met de Britse tak van Mill Hill bleek lastig. Alleen via Rome en het Rode Kruis was communicatie mogelijk. Daarnaast werd het gebouw waar het college in gevestigd was herhaaldelijk gevorderd door de Duitsers: gedeeltelijk in 1942 en volledig in 1943. De studenten en docenten moesten onderdak vinden op andere plekken in de stad, onder andere in de pastorie van de Sint Jan, Mariadal en in het Pensionaat Sainte Marie.
In 1942 werden zelfs vier Mill Hill bewoners gegijzeld door de bezetter. Een van hen werd de volgende dag weer vrijgelaten, de andere drie zouden tot 1943 vast blijven zitten in Haaren en Sint-Michielsgestel.
Het missiehuis bleef gespaard tijdens bombardementen, maar werd ernstig beschadigd tijdens een brand die aangestoken werd door vluchtende Duitse soldaten en door een granaat die in 1944 een deel van de bovenverdieping verwoestte. Na de bevrijding vorderden de geallieerden het gebouw en pas in september 1945 keerde het college terug naar hun eigen missiehuis. Na de oorlog pakten de paters van Mill Hill de missie snel weer op. Eind 1945 werden er 61 Nederlandse missionarissen op pad gestuurd. Het leven in de Nederlandse Mill Hill huizen zou vanaf september 1946 weer enigszins het oude ritme oppakken.
Een tweede bloeiperiode
Al vrij snel na de oorlog werd duidelijk dat het missiehuis ten prooi zou vallen aan de groei van de stad. Toch zou het nog tot 1957 duren tot de paters hun oude huis moesten verlaten. Er werd een deal gesloten: Mill hiel droeg het missiehuis over aan de gemeente, die in ruil daarvoor een nieuw missiehuis aan de Huldsdonksestraat zou bouwen. In juni 1965 zegende de algemene overste de bouwgrond en kon er van start gegaan worden met de bouw van het nieuwe missiehuis. Een jaar later werd de nieuwe kapel voor het eerst gebruikt voor de eucharistie. Een opvallend gegeven, aangezien in de rest van het land steeds meer seminaries gesloten werden of opgingen in grotere congregaties. Dat jaar startten 49 nieuwe studenten in het seminarie. Dit waren er minder dan in voorgaande jaren, maar wel beduidend meer dan bij andere seminaries. Waar lag dat aan? Pater Hans Brugman, toenmalig docent filosofie aan het college, schreef in de Mill Hill-Annalen van april 1967: “wij weigeren in ieder geval om de oude schoenen weg te gooien voordat we nieuwe hebben”. Hij bedoelde hiermee dat in Mill Hill missionarissen nog werden opgeleid met een specifiek missionaire vorming, in tegenstelling tot andere vergelijkbare instellingen. Maar of dit ook écht de oorzaak van de populariteit van Mill Hill was durfde hij niet te zeggen. Een van zijn collega’s opperde dat ook het internationale karakter van Mill Hill een rol zou kunnen spelen.
Voor vele Roosendalers is Mill Hill in deze naoorlogse periode vooral bekend door de jaarlijkse MITO, de Missietentoonstelling. Vanaf 1947 werd deze MITO jaarlijks georganiseerd door de paters, de zusters van het nabijgelegen Elisabeth-klooster en de zogenaamde zelatrices: lokale vrouwen die actief waren in rooms-katholieke organisaties. Tijdens de MITO werden er objecten uit de missielanden zoals beelden en sieraden tentoongesteld, konden kinderen spelletjes doen en werd er religieuze koopwaar zoals bijbeltjes verkocht. De opbrengst van de MITO ging naar de missie.
Het einde van Mill Hill in Roosendaal
Toch kwam er een einde aan de populariteit van Mill Hill. De congregatie slaagde er niet in te verjongen in de jaren ’60 en ’70 van de twintigste eeuw, een periode waarin het leven buiten het seminarie snel veranderde en Nederland steeds verder seculariseerde. Ook waren de verhoudingen tussen het algemene en het regionale bestuur binnen Mill Hill stroef, wat leidde tot interne onvrede. Een daling in het aantal studenten begon eind jaren ’60 en bleef doorzetten. Met name Nederlandse studenten meldden zich niet langer aan. Het curriculum werd herhaaldelijk veranderd om meer studenten te trekken maar ook dat mocht niet baten. In 1984 adviseerde een commissie van drie Mill Hill paters zelfs de opleiding in Roosendaal af te schaffen en de studenten naar een Engels-sprekende omgeving te halen. Uiteindelijk verliet Mill Hill Roosendaal in 1994 en enkele jaren later werd het missiehuis gesloopt. Mill Hill bestaat nog altijd in Engeland.
Bronnen
Mill Hill Missionaries, “Part 1: Our History” (geraadpleegd op 28 mei 2020).
Interview met Astrid van der Linden en Riet Heesbeen door Laura Hondebrink, 29 mei 2020.
"Josephcongregreatie van Mill-Hill", in: Katholieke Encyclopedie, Amsterdam, 1939.
Ros, F.U., Mill Hill; 100 jaar in Nederland 1890-1990, Den Bosch, 1990.
Wols, R., “De Missionarissen van Mill Hill MHM”, op: BHIC.nl (geraadpleegd op 28 mei 2020).
In het najaar van 2020 vindt in Erfgoedcentrum Tongerlohuys de tentoonstelling ‘Op zoek naar Brederoc’ plaats waarin het verhaal van Mill Hill verteld wordt.