In totaal kwam het aantal Brabantse missionarissen dat in de negentiende eeuw naar Noord-Amerika vertrok uit op meer dan 130. In oktober 1839 schreef één van hen, de Tilburgse Christiaan Hoecken (1808-1851), vanuit het Amerikaanse Florissant, Missouri naar zijn ouders.
“In het begin van July werd ik ziek, afgemat door de veelvuldige bezigheden, als biecht hooren, enz., enz. Ik hoorde biecht van ’s morgens 5 uren tot ’s avonds 10 uren, en dan nog moest er tot des anderendags, wegzenden. De heete-koorts randde my aan, en ik, geneesheer onder hen [de inheemse bevolking], kon my zelven niet genezen.[...]” (C. Hoecken, 1840)
Deze getuigenis van de zware omstandigheden waarin de missionarissen hun werk verrichtten, staat niet op zich. Toen de Gemertse missionaris Willem van Dinter (1869-1940) op bezoek was in zijn vaderland reageerde hij emotioneel op het gefluit van een paar vogels, zo erg was hij omgevingsgeluiden ontwend in zijn jaren in afzondering in Onamia, Minnesota.
Brabantse missionarissen in de Verenigde Staten
Hoecken en Van Dinter waren verre van de enigen die zich in de negentiende eeuw van Noord-Brabant naar Amerika, en in het geval van Van Dinter weer terug, verplaatsten. Halverwege die eeuw, toen Hoecken vertrok, lag de aantrekkingskracht van de VS als missioneringsgebied voor de katholieke kerk in de bekering van de inheemse bewoners van het continent. Tegen de eeuwwisseling, in de periode dat Van Dinter vertrok, lag de prioriteit in de geestelijke en spirituele zorg bij de grote aantallen Europese immigranten die het land binnenstroomden. Al deze tijd was de ‘concurrentiestrijd’ met protestante zendelingen, die talrijker waren in de VS, nooit ver weg. Hoecken, wiens dagboeknotities bestonden uit de aantallen bekeerde natives, kon in een andere brief naar het thuisfront niet nalaten te vermelden dat het “my in al myne apostolyke omreyzen gelukt is zelfs protestantsche kinderen te doopen.” (C. Hoecken, 1841)
De bijdrage van Brabantse missionarissen aan de bouw van de katholieke gemeenschap in de VS is in de geschiedschrijving van de provincie onderbelicht. Nu zijn er, behalve de Tilburgse Petrus Donders, weinig Noord-Brabantse missionarissen die collectief herinnerd worden. Toch is hun afwezigheid in de canon van de Brabantse geschiedenis opvallend. In de VS zijn er namelijk wél fysieke herinneringen aan de Noord-Brabanders die daar in de negentiende eeuw werkten en leefden. In Fort Pierre, South Dakota, is een monument te vinden dat de eerste doop door Hoecken ten westen van de Missouri verbeeldt. Het meest in het oog springende voorbeeld is de nalatenschap van Arnold Damen (1815-1890) in Chicago: naar hem werden een brug en een kilometerslange avenue vernoemd.
Bovenstaande anekdotes en briefcitaten illustreren de werkomstandigheden van de Noord-Brabantse missionarissen in de VS. Hoeckens bekeringsijver geeft daarnaast een beeld van de religieuze drijfveren van de missionarissen en de ernst waarmee zij hun apostolische taken uitvoerden onder de inheemse volkeren. De culturele ontmoetingen tussen de Noord-Brabanders en de natives verliepen dan ook niet op basis van gelijkwaardigheid. De omgang van Christiaan Hoecken en zijn broer Adriaan, die ook naar de VS kwam als missionaris, met de niet-christelijke volken in het binnenland van de VS is illustratief voor de paternalistische zienswijze die de missie in deze regio en periode kenmerkt.
Christia(an) en Adria(an) Hoecken
Christiaan Hoecken werd geboren op 28 februari 1808 in Tilburg, en volgde net als vele andere toekomstige missionarissen opleidingen aan de seminaries van St.-Michielsgestel en Haaren. Adriaan, geboren op 18 maart 1815, legde hetzelfde traject af. Christiaan werd in maart 1832 tot priester gewijd en vertrok in datzelfde jaar nog, met drie mede-Brabanders, naar de VS. Na zijn aankomst trad hij in bij de Sociëteit van Jezus, ook wel jezuïeten genoemd. Adriaan volgde zijn broer in 1839, en trad ook bij aankomst in bij de jezuïeten. Hetzelfde pad bewandelen was niet uitzonderlijk onder Noord-Brabantse broers; tenminste drie andere broederkoppels reisden als missionaris af naar de VS. Wel is het opvallend dat alle broers en zussen uit de familie Hoecken een geestelijke roeping hadden; broer Jacobus en zussen Maria en Anna traden in Nederland in bij kloosterordes.
Christiaan, in de VS bekend als Christian Hoecken, bemande in 1838 enige tijd de missiepost bij de nederzetting Kawsmouth, het huidige Kansas City, van waaruit de jezuïeten probeerden de Kickapoos te bekeren. Dit bleek een onuitvoerbare ambitie, vanwege weerstand onder deze inheemse bevolkingsgroep. Een eind negentiende-eeuwse necrologie van Christiaan noemt daarnaast een voorliefde voor “firewater”, sterke drank, als oorzaak voor de gefaalde missie. Meer succes had Christiaan onder de Potawatomi, een ander volk dat zich, onder druk van de federale overheid van de VS, naar een reservaat verplaatste. Die tocht is de geschiedenisboeken ingegaan als “the trail of death”; in 61 dagen legde een groep van meer dan zeshonderd natives een route af van ruim duizend kilometer. Onderweg stierven meer dan veertig personen, voornamelijk kinderen. Hun tocht eindigde in Sugar Creek, waar Christiaan werd aangesteld als de pastoor, de ‘herder’, van de bevolkingsgroep die inmiddels grotendeels was bekeerd tot het katholicisme.
“Wilden en heydenen”. Superioriteit en verantwoordelijkheid
In zijn brieven naar huis gebruikte Christiaan consequent termen als “myn indianen”, “wilden” en “heydenen” als hij verwees naar de bevolkingsgroepen onder welke hij werkte. Deze taaluitingen komen voort uit het doel van de missie dat de jezuïetenorde, en in bredere context de hele koloniale en kapitalistische westerse samenleving, in de negentiende eeuw voortdreef: de verspreiding van het westerse, christelijke beschavingsideaal. Vanuit die gedachte was een niet-christen een heiden en een onbeschaafde ‘wilde’, die onderwezen moest worden. Christiaan nam het ook op zich om de natives te onderwijzen, en vertaalde onder andere de tien geboden naar de taal van de Potawatomi: 10 kechihiwiya karocioni. Een superioriteitsgevoel ten aanzien van hun ‘schapen’ was de missionarissen over het algemeen niet vreemd, al stond dat niet in de weg van een grote betrokkenheid, zoals blijkt uit volgende citaat van Christiaan:
“Wat my in het bezonder aengaet, ik heb maer eenen wensch : dezen is, onder de Indianen te leven, en met myn graf de plaets van myne laetste ontwaking te vinden aen de overzyde der montagnes-rocheuses [de Rocky Mountains].” (C. Hoecken, 1841)
Ook Adriaan, in de VS ingekort tot Adrian, werkte onder de Potawatomi. Later trok hij verder naar het westen dan zijn broer ooit zou komen; hij stak de Rocky Mountains over en woonde en werkte in de staten Montana, Washington en Oregon. Necrologieën prijzen de missiepost die hij stichtte in Montana: de St. Ignatiusmissie. Tussen 1844 en 1861 verbleef hij bij verschillende groepen natives, en onderhield hij weinig contact met de buitenwereld. In enkele brieven naar zijn overste gebruikte hij dezelfde termen als zijn broer. Dat doet hij zelfs in de brief waarin hij zijn gedachten deelt over de bestaande vooroordelen die in zijn tijd bestonden over de inheemse bevolking. Tegelijkertijd toont het citaat de persoonlijke inzichten die de culturele uitwisseling bij hem teweeg brachten.
“De Indiaan is vaak beschreven als een wezen zonder vriendelijke gevoelens, niet in staat tot dankbaarheid en alleen maar wilde haat en moordzuchtige wraak uitademend. Maar in werkelijkheid heeft hij in zijn ongetemde, onbeschaafde aard, net zoveel aardige impulsen als een mens van enig ander ras.” (A. Hoecken, 1863)
In de jaren die volgden reisde Christiaan regelmatig op en neer tussen verschillende missieposten in de regio en St. Louis, het stedelijke hart van de frontierregio waar hij de rest van zijn leven actief was. Tijdens een van die omzwervingen, ditmaal per boot, stierf hij in 1851 jong aan de gevolgen van een cholera-uitbraak op het schip. Adriaan bleef decennialang betrokken bij de missie onder de Kaniksu, tot zijn gezondheid het niet langer toeliet. Tot zijn dood op de leeftijd van 82 verrichte hij fysiek minder zware taken, en vond zelfs de tijd een autobiografie te schrijven.
De vreemdeling
De grootschalige missionerings- en beschavingsoffensieven van de negentiende en twintigste eeuw liggen, net als het Rijke Roomsche Leven, achter ons. Nieuwe inzichten geven aanknopingspunten om de ontmoetingen tussen de Europese missionarissen en de oorspronkelijke bewoners van Noord-Amerika kritisch te benaderen. Die kritiek betreft de positionering van de missionarissen van zichzelf ten opzichte van de ‘ander’. In hun beschrijvingen van die bewoners onderscheidden de gebroeders Hoecken zich nadrukkelijk van de natives, waarbij de laatste groep werd bezien als ‘de vreemde’, die beschaafd moest worden. Niet tegengestaan door dit superioriteitsgevoel trokken ze tegelijkertijd tot op zekere hoogte hun eigen vooroordelen in twijfel, en maakten de interactie daarmee dynamischer. Het zijn deze culturele uitwisselingen en verrijkte ideologische zienswijzen die gerekend mogen worden tot een positieve nalatenschap van de Noord-Brabantse missionarissen in de Verenigde Staten.
Bronnen
Van den Eerenbeemt, A., De missie-actie in Nederland (+/-1600-1940), Nijmegen, 1945.