Papoea-Nieuw-Guineese kinderen op reis in Noord-Brabant

Louis & August processie Tilburgsche courant

Couppé met Louis en August bij de processie ter gelegenheid van hun doop in Nantes, gedrukt in de Annalen van Onze Lieve Vrouw van het Heilig Hart 9 (1891), p. 239.

In het najaar van 1890 beleefden twee jongens het avontuur van hun leven. In iets minder dan een jaar tijd trokken Louis en August kriskras Europa door: ze doen onder andere Marseille, Antwerpen, Rome, Salzburg, Berlijn en Parijs aan. Overal werden ze met grote belangstelling en alle egards ontvangen, met als hoogtepunt een audiëntie met paus Leo XIII. Waar hadden twee jongens van negen jaar deze vorstelijke behandeling aan verdiend?

Louis en August dankten hun internationale faam aan het feit dat zij tot de eerste katholieke pupillen op Nieuw-Brittannië behoorden, het grootste eiland van de Bismarck-archipel in Papoea-Nieuw-Guinea. Als ‘exotische’ kinderen, die door missionarissen uit een ‘gevaarlijke’ en ‘barbaarse’ omgeving zouden zijn bevrijd, waren de jongens een ware attractie in het Europa aan het eind van de negentiende eeuw. Zo ook in Brabant, waar Louis en August rond 15 augustus 1891 een week verbleven in het klooster van de Missionarissen van het Heilig Hart in Tilburg.

Hoe raakten twee kinderen wier geboorteplaats zich zo’n 14.000 kilometer ver weg bevond in Brabant verzeild? En op welke manieren waren hun levens verstrengeld met de levens van ‘gewone’ Brabantse katholieken? In dit artikel wordt de koloniale geschiedenis van Brabant besproken aan de hand van een voorloper van het adoptiesysteem: het ‘vrijkopen’ van kinderen.

 

De missie in Duits-Nieuw-Guinea

Louis en August werden in het begin van de jaren 1880 geboren op Nieuw-Brittannië. Rond dezelfde tijd, de periode van het moderne imperialisme, begon Duitsland met de opbouw van een koloniaal rijk. Dit gebeurde in eerste instantie vooral op initiatief van handelsmaatschappijen. In 1884 verwierf de Deutsche Neuguinea-Compagnie de Bismarck-archipel en Solomon-eilanden. De gebieden zouden onderdeel worden van Duits-Nieuw-Guinea en door het Duitse Keizerrijk naar Brits voorbeeld als protectoraat van staatsbescherming worden voorzien. Nieuw-Brittannië werd omgedoopt tot Neupommern en al gauw begonnen buitenlanders zich op het eiland te vestigen. Eén van de meest ambitieuze ondernemingen was de katholieke missie, die onder leiding stond van Louis Couppé (1850-1926), een jonge Franse priester.

MAP Bismarck-archipel

Neupommern, Duits-Nieuw-Guinea 1884–1919​. (Bron: F. A. Brockhaus, Wikimedia Commons)

Couppé was een van de grootste talenten die de Missionarissen van het Heilig Hart (Missionarii Sacratissimi Cordis of MSC), de missiecongregatie waar de missie in Melanesië aan was toevertrouwd, in huis had. Couppé had eerder in Sydney en op Brits-Nieuw-Guinea laten zien wat hij waard was en werd in december 1889 tot apostolisch vicaris van Neupommern benoemd. Hij begon meteen met het opzetten en implementeren van een omvangrijke strategie om de bekering van de lokale bevolking in gang te zetten. Op basis van zijn eerdere ervaringen was Couppé ervan overtuigd dat het christendom alleen voet aan de grond kon krijgen als de missie zich zou richten om de meest ontvankelijke groep: de kinderen. Als kinderen, die nog ‘puur’ en ‘kneedbaar’ waren, ver weg van hun ouders en verwanten door missionarissen werden onderwezen, dan had een christelijke opvoeding kans van slagen. Wanneer deze kinderen vervolgens als volwassenen katholieke gezinnen zouden vormen en in katholieke dorpen zouden gaan wonen, zou het christendom op ‘natuurlijke’ wijze aan volgende generaties worden doorgegeven, zo was de gedachte.

Couppé zag zich echter voor een groot probleem gesteld: mensen bleken niet bereid hun kinderen aan de vreemde missionarissen af te staan. De missionarissen begonnen daarom noodgedwongen kinderen op te kopen die tijdens conflicten tussen rivaliserende gemeenschappen op het eiland geroofd en tot lijfeigene gemaakt werden. Hier, en met de verdere opvoeding van deze kinderen, waren echter grote sommen geld mee gemoeid. Om dit probleem te ondervangen, vertrok Couppé in de zomer van 1890 vanuit Neupommern op ‘Grand Tour’ door Europa. Twee van de kinderen die hij reeds had ‘vrijgekocht’ en al enige tijd bij de missionarissen leefden, nam hij met zich mee. Hij combineerde bezoeken aan kerkelijke en wereldlijke overheden in Berlijn, Vaticaanstad en Frankrijk met prachtige processies en ceremoniën, waarbij Louis en August vaak centraal stonden.

 

Louis en August in Tilburg

In de zomer van 1891 arriveerde Couppé in Tilburg. Wat doet onze eigen wolstad tussen deze rijke Europese hoofdsteden? Tilburg was in deze jaren het internationale opleidingscentrum van de MSC missionarissen, waar Franse, Italiaanse, Duitse, Vlaamse en Nederlandse missionarissen werden voorbereid op hun leven als priester en missionaris. De congregatie van de Missionarissen van het H. Hart, in 1854 in Issoudun gesticht, had zich om te ontsnappen aan de antiklerikale maatregelen in de Derde Franse Republiek vanaf 1880 in Nederland gevestigd. In Nederland was het katholicisme na het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie in 1853 juist met een enorme opmars bezig. Men volgde de missionarissen en hun werk op de voet, in de populaire missietijdschriften, en steunden het missiewerk financieel en materieel. Het doel van Couppé's – in de Tilburgse Courant omschreven als een "echt missionaristype", "rijzig, met innemend van geestkracht getuigend gelaat, omlijst door een zwaren donkere baard" – bezoek aan Tilburg was tweeledig: zijn belangrijkste Brabantse weldoeners bedanken en de Nederlandse katholieken kennis laten maken met Louis en August.

Het Missiehuis van de Missionarissen van het Heilig Hart te Tilburg. (Foto: Johan Bakker, 2017, Wikimedia Commons)

Het Missiehuis van de Missionarissen van het Heilig Hart te Tilburg. Vanaf 1899 was dit het hoofdkwartier in Tilburg van deze religieuze orde. (Foto: Johan Bakker, 2017, Wikimedia Commons)

In de week dat Couppé en de jongens in Nederland waren, stelde de schatrijke Tilburgse wollenstoffenfabrikant Vincent Bogaers een rijtuig ter beschikking en bezocht het gezelschap de voornaamste katholieke instellingen en kloosters in Tilburg en de omliggende dorpen. In Den Bosch gingen ze op audiëntie bij mgr. Godschalk en zochten ze verschillende rijke donateurs op, waaronder lakenkoopman P.F.C. van Dijk aan de Schapenmarkt 9, waar de groep het middagmaal gebruikte. Naast het exotische bezoek als ‘beloning’ voor bewezen diensten, dienden de kinderen ook als bewijs dat de donaties en inspanningen van de Nederlandse katholieken goed terecht kwamen. Dat de missionarissen het ook letterlijk zo formuleerden, blijkt uit het verslag over de ontmoeting tussen de kinderen en de belangrijkste vrijwilligers en propagandisten van de missionarissen in Tilburg:

“Wat zullen onze ijverige zelateurs en zelatricen [letterlijk 'ijveraars', vrijwilligers die zich inzetten voor het propagandawerk van de congregatie] voor het Klein Liefdewerk verheugd zijn geweest die beide jongelieden, voor wier zielen het kostbaar bloed van Jezus Christus op Golgotha heeft gevloeid evenzeer als voor de verlossing der zielen van de begunstigde blanken, te zien en te bewonderen als een bewijs dat door hunne kleine bijdrage die ontwikkelde jongens zijn gered van een lichamelijken, maar vooral van een eeuwigen dood naar de ziel!”

 

De inzamelingscampagne

Het bezoek van Louis en August aan de katholieke bevolking van Tilburg vormde het startschot van een grootschalige campagne om kinderen ("slaafjes" in de woorden van de missionarissen) op Neupommern op te kopen. In artikelen in missietijdschriften en kranten werden de tragische omstandigheden waaruit kinderen als Louis en August werden gered dik aangezet, evenals de verhalen over de gelukkige en liefdevolle opvoeding die de kinderen bij de missionarissen mochten ontvangen. De artikelen werden geïllustreerd met grote foto’s – aan het eind van de negentiende eeuw nog zeer kostbaar om te drukken! – van Louis en August in luxueuze kleding, stevig in de greep van Couppé. Telkens weer werd vermeld hoe men voor ‘slechts’ 25 gulden (vandaag de dag zo’n €325,-, omgerekend naar koopkracht) een kind kon redden. Dit bracht verschillende voordelen met zich mee: men kon ervoor zorgen dat de familienaam bleef voortbestaan, aangezien de donateur de doop- en achternaam van de kinderen mocht bepalen, maar men verzekerde zich ook van een eeuwigdurende dankbaarheid en gebeden in hun naam:

“Aan gene zijde van den Oceaan bevindt zich de ziel van een kind; deze ziel heb ik uit de dubbele slavernij gered: van Satan en zijne aanhangers; ik heb haar een naam gegeven die mij dierbaar is; ik heb meer gedaan, ik heb haar de weldaad bewezen van eene vrome en krachtige opvoeding en aldus heb ik niet opgehouden over haar te waken tot den dag harer geheele hervorming; ik heb haar, in een woord, de mijne gemaakt, om haar aan God te geven. […] De ziel van dit kind [zal] voor haar weldoener of weldoenster bidden, terwijl haar ongekunsteld maar oprecht gebed verhoord zal worden. De beschermeling zal een voorbeeldig huisvader worden, de beschermelinge eene voorbeeldige, Christelijke huismoeder; hun kinderen zullen de school bezoeken van den missionaris en in het gezin zal zich de dankbare herinnering vereeuwigen aan hem of haar, die door een edelmoedig offer de bewerker was van zooveel goed.”

Donaties eind 1891 Tilburgsche Courant

Berichten van mensen die gedoneerd hebben aan de missie in de Annalen van Onze Lieve Vrouw van het Heilig Hart 9 (1891), pp. 350-351. De rubriek begint linksonder op de linkerpagina en loopt door tot op de rechterpagina.​​

De campagne was een enorm succes onder Nederlandse katholieken. In slechts twee jaar werden meer dan honderd kinderen vrijgekocht met geld van Nederlandse donateurs en ontvingen volgens de missionarissen meer dan tachtig kinderen een Nederlandse familienaam. Interessant genoeg lijkt het feit dat het hier een Franse missionaris betrof, werkzaam in een Duitse kolonie aan de andere kant van de wereld, van secundair belang te zijn geweest: de katholieke solidariteit was groot, ook wanneer het zulke omvangrijke bedragen betrof. Uit de overzichten van de ontvangen donaties blijkt dat inwoners van kleinere dorpen zelfs gezamenlijk de benodigde 25 gulden bij elkaar spaarden, om zo ervoor te zorgen dat hun gemeenschap niet ontbrak. Zo deden de inwoners van het Drentse Schoonebeek een jongen 'cadeau' (!) aan een missionaris afkomstig uit Schoonebeek en werkzaam op Neupommern. De jongen moest de naam "Herman van Schoonebeek" gaan dragen.

Het is niet bekend wat er van de Hermannen, Jacobussen en Marietjes van Neupommern geworden is. Aan het begin van de twintigste eeuw verloor Duits-Nieuw-Guinea met de aanvang van de missie op toenmalig Nederlands-Nieuw-Guinea de belangstelling van Nederlandse katholieken. Louis en August reisden vanuit Tilburg via Antwerpen door naar Marseille, vanwaar zij ter boot terug naar Rabaul voeren. In 1900 verscheen er nog een foto van August op zijn huwelijk in het belangrijkste Nederlandse missietijdschrift. Zijn echtgenote, wier naam niet genoemd wordt, was ook in een weeshuis van de missie opgegroeid. Wellicht was ook de loop van haar leven wel mede bepaald door de spaarcentjes van een Brabants huisgezin.

 

Bronnen

Annalen van Onze Lieve Vrouw van het Heilig Hart, jaargangen 1896 t/m 1900.

Archief van de Nederlandse provincie van de congregatie van de Missionarissen van het Heilig Hart van Jezus (AR-P027), Erfgoedcentrum voor Nederlands Kloosterleven, Sint Agatha.

"KERKELIJKE BERICHTEN", in: Tilburgsche Courant (13 augustus 1891), Tilburg, 13-08-1891.

"DANKBETUIGING", in: Tilburgsche Courant (23 augustus 1891), Tilburg.

De Bakker, J., "Textielfamilie Bogaers in Tilburg. Invloedrijk, maar toch bezwaard" (geraadpleegd op 26 juni 2019).

Bloembergen, M., De koloniale vertoning: Nederland en Indië op de wereldtentoonstellingen (1880-1931), Amsterdam, 2002.

Clarence-Smith, W., "The redemption of child slaves by Christian missionaries in Central Africa, 1878–1914", in: Gwyn Campbell, Suzanne Miers, and Joseph C. Miller (reds.), Child Slaves in the Modern World. Athens, 2011, 173-190.

Hempenstall, P., Pacific Islanders Under German Rule: A Study in the Meaning of Colonial Resistance, Acton, 2016.

Heywood, S., "Missionary Children: The French Holy Childhood Association in European Context, 1843–c.1914", in: European History Quarterly (jrg. 45, nr. 3, 2015), 446–466.

Jensz, F., "Missionary Photography and the Role of Children in the Creation of European identities outside Europe". Paper presentation, HLCS Conference Europe Contested. Nijmegen, 23-11-2017.

Morrison, H., "'Little vessels' or 'little soldiers': New Zealand Protestant children, foreign missions, religious pedagogy and empire, c.1880s–1930s", in: Paedagogica Historica (jrg. 47, nr. 3, 2011), 303–321.