West-Brabant
Gelegen aan de voormalige open zeearmen de Ooster- en Westerschelde en het Hollands Diep stond West-Brabant eeuwenlang in direct contact met de zee. Dit is terug te zien aan de vele stormvloeden die het gebied in de loop der eeuwen troffen. De eerste ons bekende van deze vloeden vond plaats op 26 december 838. De bisschop Prudentius van Troyes (?-861) schreef in zijn annalen dat op deze dag bijna heel ”Frisia” door de zee was overspoeld. Met Frisia bedoelde de bisschop niet alleen het gebied van het huidige Friesland maar de gehele Nederlandse kuststrook. Mensen, dieren en huizen werden verzwolgen door het water. Volgens tellingen zouden er 2437 slachtoffers zijn gevallen. Onbekend is hoeveel daarvan in Brabant.
Tot de bouw van de Deltawerken in 1953 werd West-Brabant regelmatig getroffen door stormvloeden. Vanaf 838 tot en met 1953 zijn er drieëndertig stormvloeden bekend die West-Brabant troffen. Bekende vloeden zijn de Sint-Clemensvloed (1334), de Sint-Elisabethsvloeden (1404, 1421 en 1424) en de Sint-Hiëronymusvloed (1514). Deze overstromingen vonden plaats op de naamdagen van de heiligen naar wie ze vernoemd zijn.
Van de Watersnoodramp van 1953 weten we hoe groot het leed is dat werd aangericht. Er vielen in totaal 1836 slachtoffers, waarvan 247 in Brabant. Voor vroegere rampen is het soms echter moeilijk om precies vast te stellen hoe groot de ravage moet zijn geweest die het water destijds aanrichtte. Zeker is wel dat de schade groot moet zijn geweest. De Middeleeuwse dijkjes hadden meestal geen schijn van kans tegen het allesvernietigende water. Om een voorbeeld te geven: op 5 februari 1288 sloeg de Sint-Aaghtenvloed toe en werden de landerijen van de in Wouw gelegen kloostergemeenschap Sint-Catharinadal verwoest door het water. Hoeveel slachtoffers het water maakte is onduidelijk, maar er zijn bronnen die reppen over duizenden slachtoffers in Brabant, Holland en Zeeland.
Naast dramatische nederlagen boekte men in West-Brabant ook successen in de strijd tegen het water. Nadat het zeewater omstreeks 1000 na Christus steden als Moerdijk, Willemstad en Dinteloord had verzwolgen, wonnen de West-Brabanders vanaf 1150 door middel van inpolderingen hetzelfde land weer terug op het water. Aanvankelijk waren het met name monniken uit nabijgelegen abdijen en leenheren die het initiatief namen tot inpoldering. De eigenaren van het gewonnen land, de zogenaamde ingelanden, vormden een waterschap met bijbehorende dijkgraaf en die was vaak de enige autoriteit in het nieuwe gebied.
Uiteraard hadden de aanhoudende stormvloeden ook hun impact op het West-Brabantse landschap. Het terugtrekkende zeewater creëerde slikken, schorren en kwelnatuur. Zoet en zout, nat en droog en zand en klei, de West-Brabantse ondergrond vormt een zogeheten transitielandschap en maakt deel uit van het Nederlandse deltagebied. Tegelijkertijd maakte dit het ook lastiger om het landschap te beschermen. Een dijk is nu eenmaal minder standvastig in een drassig gebied. Vandaar dat de bouw van de Deltawerken en dan met name van de Oosterscheldekering vanaf 1960 ook cruciaal is geweest voor de bescherming van West-Brabant.
Het Land van Heusden en Altena
Gelegen op de vroegere Groote of Hollandsche Waard en vanaf 1815 deel uitmakend van Brabant is het Land van Heusden en Altena ook een gebied dat eeuwenlang werd geteisterd door storm- en riviervloeden. Begrensd door de Biesbosch, de Merwede, de Afgedamde Maas en de Bergsche Maas is het Land van Heusden en Altena van oudsher een nat gebied. De kleigrond alhier wijkt sterk af van de gebruikelijke Brabantse zandgronden.
De bekendste overstromingen die het Land van Heusden en Altena troffen zijn de Sint-Elisabethvloeden. Bij de tweede van deze serie vloeden braken op 19 november 1421 de dijken door, die door de Hoekse en Kabeljauwse Twisten waren verwaarloosd, en werd het Land van Heusden en Altena overspoeld door het water. De westelijke stukken landen, waar het water het diepst was, zouden voorgoed blank komen te staan. Hier zou zich in de loop der decennia, en dus niet in één nacht zoals de mythe gaat, de Biesbosch vormen. Ook omdat het droogpompen van het land en het dijkherstel van na de tweede Sint-Elisabethsvloed teniet werd gedaan door de derde Sint-Elisabethsvloed. Deze vond plaats in de nacht van 18 op 19 november 1424.
Het gevaar voor het Land van Heusden en Altena kwam niet alleen vanuit zee. Ten tijde van hevige regenval of een surplus aan smeltwater traden rivieren als de Merwede en de Bergsche Maas regelmatig buiten hun oevers. Zo bleek de dijk bij Dussen in 1775 en 1837 niet bestand tegen de opgestuwde Bergsche Maas. Bij de dijkdoorbraak op 11 mei 1775 verdronken 5 mensen, bij die op 24 februari 1837 12 mensen.
Tot slot moet nog worden opgemerkt dat de aan het Land van Heusden en Altena grenzende Langstraat ook regelmatig werd overspoeld, zowel door de aan de noordgrens lopende Maas als door de zee. Zo verzwolg de tweede Sint-Elisabethsvloed westelijk gelegen dorpen als Raamsdonkveer, Waspik en Capelle. Pas na 1600, als het land door opslibbing fidroog komt te liggen, worden de polders weer in gebruik genomen.
De Maas en de Waal
Ondanks dat het dichterbij de zee en deltagebied gelegen West-Brabant de zwaarste klappen kreeg te verduren hadden ook de nabij de Maas en Waal gelegen dorpen en steden regelmatig te maken met natte voeten. Dit was met name in de winter en het begin van het voorjaar wanneer de rivieren meer regen- en smeltwater afvoeren als gevolg van de toegenomen regenval en invallende dooi. Zo reageert de relatief korte Maas sterk op neerslag in de Belgische Ardennen en Noord-Frankrijk.
Dat Brabantse steden hiervan de gevolgen moesten dragen blijkt alleen al uit het feit dat een stad als Den Bosch in de afgelopen eeuwen achtentwintig keer te maken heeft gehad met een overstroming. Een van de ergste was die van 1740. Toen stond op de Markt en een aantal aangrenzende straten na de hele stad blank. Hoe ernstig de situatie was blijkt uit het verslag van de stadsfunctionarissen Jeremias Storm van 's-Gravenzande en Jan Hendrik van Heurn:
“De politie-rentmeester wordt verplicht om aan de Bossche bakkers welke nog kunnen beschikken over hun oven, doordat hun bakkerij niet ondergelopen is, zo'n hoeveelheid rogge af te leveren uit de stadsvoorraad, dat zij ruim voldoende hebben om hun bakkerij aan de gang te houden. De prijs van deze rogge wordt bepaald op ‘22 gulden de mudde’.”
Ook met de grillen van de Waal kregen veel Brabantse dorpjes te maken. Bijvoorbeeld in maart 1855 toen de Rijn verstopt raakte door massa’s kruiend ijs. Het opgestuwde water van de Waal overspoelde niet alleen het Land van Maas en Waal en de Gelderse Vallei maar ook nabijgelegen Brabantse dorpjes als Lith en Oijen. Er verdronken in totaal 13 mensen. Dit toont aan dat een rivieroverstroming minstens zo gevaarlijk kon zijn als een stormvloed. En het gevaar was ook nooit geweken. Zo overstroomde de Maas in de vorige eeuw in 1926, 1948 en 1993 en 1995. Dat laatste leverde het iconische beeld op van een windsurfer die zeilt over de onder water gelopen A2 nabij Vught.
Bronnen
Bruggeman, H., Hoog water in ’s-Hertogenbosch, ’s-Hertogenbosch, 1994.
Buisman, J., Duizend jaar weer, wind en water in de Lage Landen (deel 1-7), Franeker, 1995-2019.
“De eerste vloeden”, op: Deltawerken.com (stand op 19 maart 2020).
“Hoogwater”, op: Rijkswaterstaat.nl (stand op 19 maart 2020).
Loon, A. van, Hofzaallezing 2013-II: Waterschappen in West Brabant (stand op 19 maart 2020).