Sinds het invloedrijke Cultures of Disaster (2003) van milieuhistoricus Greg Bankoff weten we hoezeer samenlevingen gevormd kunnen worden door terugkerende rampspoed. Als een regio kwetsbaar is voor rampen, dan heeft dat diepgaande consequenties voor de manier waarop economie en politiek er georganiseerd zijn. In zijn boek laat Bankoff dit zien voor de Filipijnen, een land dat door zijn locatie van oudsher veelvuldig te maken heeft met tyfoons en aardbevingen. Iets soortgelijks geldt voor het Maasland, de streek ten oosten van 's-Hertogenbosch waarvan Oss het centrum vormt, dat structureel te kampen had met overstromingen van de Maas.
Slechte rivieren en dijkbreuken
Net als veel andere streken langs de grote rivieren werd het Maasland regelmatig getroffen door dijkdoorbraken. Vooral vanaf de tweede helft van de achttiende eeuw gingen grote rivieren zich met steeds grotere regelmaat gevaarlijk gedragen. Doordat de rivierbeddingen en –dijken in een slechte staat verkeerden en er te weinig riviermondingen waren, bleken ze niet in staat grote hoeveelheden water of ijs te vervoeren. Vooral in de Maas leidde dit vaak tot langdurig hoogwater. Wanneer na een periode van zware vorst de dooi inzette, kon het loskomend ijs niet wegdrijven, waardoor ijsdammen vervolgens hoog tegen de dijken werd opgestuwd. De dijken braken vervolgens onder de gigantische druk van het water en het ijs.
Juist in die periode waren er in Nederland veel strenge winters die de rivierdijken dusdanig op de proef stelden. Dit had te maken met de uitlopers van de 'kleine ijstijd', de periode tussen ongeveer 1500 en 1900 waarin de gemiddelde temperaturen wereldwijd 0,5 tot 1 graad lager lagen dan in de periode daarna. Hierdoor was er bijna ieder winter sprake van ijsvorming op de Maas, wat telkens weer tot zenuwslopende taferelen leidde.
Door deze situatie vonden er in de negentiende eeuw iedere vijftien à twintig jaar wel rivieroverstromingen plaats in het rivierengebied en vaak kwamen dan ook delen van het Maasland onder water te staan. Zo brak op 5 maart 1855 door kruiend ijs de dijk bij Lith door en stroomde het rivierwater tot aan Oss. Op 4 januari 1880, toen water en ijs een gat van 500 meter sloegen in de dijk bij Driehuizen, had het water eveneens vrij spel en kwamen gebieden tot aan Oss, Geffen en ’s-Hertogenbosch blank te staan.
Overlaat en armoede
Toch waren het niet de incidentele dijkdoorbraken die echt hun stempel op de geschiedenis van het Maasland drukten. Want ook tijdens de vele winters zonder doorbraken, stond het Maasland onder water. Anders dan de watersnoden door dijkdoorbraken waren deze overstromingen geen ongelukken.
Sinds de late middeleeuwen trad de Maas bij hoogwater buiten haar oevers bij een dijkverlaging tussen Grave en Gassel, bij het dorpje Beers. Dit water stroomde dan via laaggelegen polders richting het westen, om veertig kilometer verderop bij 's-Hertogenbosch de Maas weer te bereiken. Zo ontstond er in veel wintermaanden een 'tweede Maas' die Oss omsingelde en dwars door het Maasland liep. Deze 'Beerse Overlaat', die er voor zorgde dat de Maas gecontroleerd overstroomde, voorkwam plotselinge dijkdoorbaken in het westelijke stroomgebied. Bovendien ontstond er een natuurlijke waterbarrière die de rijke steden in Holland kon beschermen tegen militaire aanvallen. De vele belangen die ermee waren gediend zorgden ervoor dat de Beerse Overlaat eeuwenlang in werking bleef.
De belangen van de Maaslandbewoners waren echter allerminst gediend met het systeem. Volgens Rien Wols, voormalig medewerker van het Brabants Historisch Informatie Centrum (BHIC), had de Beerse Overlaat een negatief effect op de economische ontwikkelingen van het Maasland. Hij schreef dat het water het onmogelijk maakte dat er in de streek akkerbouw bedreven kon worden. De honderden hectare vruchtbare grond kon alleen gebruikt worden om hooi te oogsten, wat de Maaslandbewoners ertoe dwong om zich vooral op veeteelt te richten. En zelfs de veeteelt bleef beperkt, want wanneer de Maas 'over' was, konden boeren niet hooien of de koeien in de wei laten lopen.
Industrialisatie en modernisering
De door overstromingen afgedwongen oriëntatie op veeteelt heeft evenwel een grote invloed gehad op de industrialisatie van het Maasland in de negentiende eeuw. Het boerendorp Oss vormde immers een ideale locatie voor fabrieken die zich bezighielden met de verwerking van vlees, vet en boter, producten die er door de veeteelt goed voorradig waren. In 1871 opende Antoon Jurgens zijn margarinefabriek, één jaar later volgde concurrent Simon van den Bergh. Voor de productie van hun kunstboter konden zij onder meer rundvet en melk afnemen van de boeren uit het Maasland.
De grote veestapel leidde er eveneens tot de vestiging van de vleesverwerkingsfabrieken van halfbroers Hartog Hartog en Arnold van Zwanenberg. Bijkomend voordeel van Oss was dat zij er hun afvalvet mooi kwijt konden aan Jurgens en Van den Bergh. De vleesverwerkingsindustrie resulteerde op haar beurt weer in het ontstaan van Organon, dat vanaf 1923 chemische producten ging vervaardigen uit de grote hoeveelheden slachtafval uit de fabrieken van Hartog en Van Zwanenberg.
Uitgestelde sluiting
Door tegengestelde belangen en de daarmee gepaard gaande ruzies lukte het eeuwenlang niet om tot een sluiting van de Beerse Overlaat te komen. Pas na de watersnood van januari 1880 kwam het probleem van de Maasverbetering prominent op de politieke agenda te staan. Op initiatief van ingenieur Cornelis Lely (1854-1929) nam het Nederlandse parlement een jaar later een wet aan tot scheiding van Maas en Waal. Twee verschillende mondingen zouden er voor zorgen dat de Maas een stuk beheersbaarder zou worden.
De nationale overheid beweerde dat deze rivierverbetering de Beerse Overlaat overbodig zou maken en spoorde het Maasland daarom aan om financieel aan de scheiding bij te dragen. Toen in 1904 de scheiding van de rivieren voltooid was, bleek echter dat het Rijk zich helemaal niet aan haar belofte hield. Pas na de Maasverbetering in de jaren dertig durfde ze het aan de Beerse Overlaat te sluiten, als laatste overlaat in heel Nederland en veertig jaar later dan afgesproken.
Begrijpelijkerwijs zorgde het getouwtrek rond de Beerse Overlaat voor een vertrouwensbreuk in het Maasland. Regiohistoricus Henk Buijks meent zelfs dat de hele kwestie heeft bijgedragen aan het ontstaan van een collectieve afkeer voor Hollands gezag. "Het standaardbeeld van de alles slikkende Brabander gaat in Oss niet op", stelde hij in een interview met journalist Kees Slager in diens boek Het geheim van Oss. Deze 'typisch Osse' vrijgevochtenheid zou onder meer blijken uit de turbulente geschiedenis van de Bende van Oss in de jaren dertig en de geschiedenis van de afdeling Oss van de SP, die vanaf de jaren zeventig veel successen heeft geboekt, onder meer onder leiding van Jan Marijnissen.
Rampspoed is geen achtergrondfenomeen dat de historische ontwikkeling begeleidt, maar is zelf een wezenlijk onderdeel van de geschiedenis, zo lezen we in Bankoff. Ook de geschiedenis van de overstromingen in het Maasland laat dat zien. Hoewel het misschien te ver gaat om één directe lijn te trekken van de Beerse Overlaat naar Jurgens, Van den Bergh en Marijnissen, kan niet ontkend worden dat het steeds terugkerende water een van de meest bepalende factoren is geweest in de geschiedenis van de streek.
Bronnen
Pigmans, J. (red.), Mens en Maasland. Een logische geschiedenis van Oss en omstreken, Oss, 2017.
Slager, K., Het geheim van Oss. Een geschiedenis van de SP, Amsterdam/Antwerpen, 2001.
Buisman, J., Bar en boos. Zeven eeuwen winterweer in de Lage Landen, Baarn, 1984.
Buijks, H., “Dijkdoorbraak in Lith, 1855”, op: bhic.nl (geraadpleegd op 5 maart 2020).
Buijks, H., “De watersnood van 1880”, op: bhic.nl (geraadpleegd op 5 maart 2020).
Wols, R., “De Beerse Overlaat”, op: bhic.nl (geraadpleegd op 5 maart 2020).
Van de Vorstenbosch, H., “De verlegging van de Maasmond”, op bhic.nl (geraadpleegd op 5 maart 2020).