Johannes Pauli

Geboortedatum: | Sterfdatum:

Veldwachter

Overlijdensakte Johannes Pauli

Overlijdensakte van Johannes Pauli, getekend door zijn zonen Johannes Mattheus en Jacobus Martinus Pauli. (Bron: Regionaal Archief Tilburg, Overlijdensregister 1819, archiefnummer 908, inventarisnummer 21, blad 10r)

Johannes Pauli (1760-1819) was een voormalige tot slaaf gemaakte, afkomstig uit Suriname. Hij was geboren rond 1760, volgens eigen zeggen “op de kust van Guinée”, door de intensieve slavenhandel ook bekend als "de slavenkust’. Pauli kwam als tot slaaf gemaakte terecht op een van de plantages van Isaac Peneux (ca. 1703-1737) en Maria Anna Gebert (1704-?). Hun zoon, David Thomas Peneux (overl. 1774), nam Pauli waarschijnlijk mee naar de Republiek, die binnen haar grenzen formeel geen slavernij kende. Daar kwam de tot slaaf gemaakte Pauli als knecht in dienst bij de Tilburgse notaris Cornelis Bles (1724-1790).

De notaris was getrouwd met een dochter van het echtpaar Peneux-Gebert, Marthe Catharina Peneux (1735-1790), die zelf aandeelhoudster was in de plantages "Nieuw Hocha" in Cottica en "l’Hermitage" in Commewijne. Naar de mening van Pauli is zeker niet gevraagd. Zijn komst naar de Republiek zal ook te maken hebben gehad met het feit dat het daar in die tijd een statussymbool was om een zwarte knecht in dienst te hebben.

In Tilburg is Pauli op 18 april 1779 als Johannes Pauli gedoopt in de Nederlands Hervormde kerk. Hij trouwde er op 25 november 1787 met Anneke van der Schans (1759-1829) uit ’s Grevenduin-Capelle. Waarschijnlijk heeft het echtpaar Bles een flinke vinger in de pap gehad bij deze gebeurtenissen. Door de bemoeienis van Cornelis Bles ging Johannes Pauli later ook als "diener" werken bij Marcellus Bles (1715-1797), heer van de heerlijkheid Moergestel en broer van de notaris.

De zeer bemiddelde notaris Bles was ook grootgrondbezitter binnen de heerlijkheid Hilvarenbeek, waar hij op zondag recreëerde in zijn theekoepel bij de Leenhof op Gorp. Zijn contacten met de Beekse notabelen hielpen Johannes Pauli daar aan een nieuwe werkgever. Hij trad namelijk in dienst van het Hilvarenbeekse dorpsbestuur als ondervorster (handhaver van de openbare orde, deurwaarder en gerechtsbode) en is daar, samen met zijn vrouw, op 16 juli 1791 ingeschreven als lidmaat van de gereformeerde gemeente. Naast Pauli wordt in 1790 Willem Hüffer (1747-?) uit het vorstendom Nassau genoemd als “ondervorster en dienaar der justitie der geheele dingbank (rechtbank)”. De onderlinge verstandhouding tussen de ondervorsters was volgens een lid van de notabele familie Van Heusden verre van goed: “zij waren het voortdurend oneens en vochten om de nieuwjaarsfooien” (RAT, Dorpsbestuur Hilvarenbeek 1392-1810, nr. 29 f 198v., 8 oktober 1795). 

 

De ondervorster

In de heerlijkheid Hilvarenbeek was Pauli een vreemde eend in de bijt en niet iedereen wilde hem accepteren. De regenten van Diessen, een van de dorpen van de dingbank Hilvarenbeek, hadden liever niets met de ondervorsters te maken: “Wij hebbe arme inwoonders die zulx konne waarneemen tot welzijn van onze gemeentens om haar broot te verdienen, terwijl de twee voornoemde burgers [Hüffer en Pauli] nog vremdelinge zijn, de enen is een duijtser en den anderen enen moor, aan welke wij vermeene geen verplichting te hebben” (BHIC Bestuursarchieven 1795-1814, nr. 18, 4 mei 1796). De Beekse regenten zijn het hier niet mee eens en zij kiezen partij voor de ondervorsters: "Zij verdienen het niet om zo maar aan de kant te worden gezet, zodat zij met hun vrouw en kinderen tot den bedelzak gebracht werden” (BHIC Bestuursarchieven 1795-1814 nr. 134 f 105 21 april 1796). 

Het bestuur van de dingbank stelde Pauli op 5 november 1805 opnieuw aan als ondervorster en schutter van Hilvarenbeek, Diessen en Riel. In deze periode trad hij ook op als gids voor de doortrekkende militaire troepen en was hij belast met het vervoer van gevangenen. In 1809 zien we Pauli als sergeant de village, vanaf 1 januari 1811 is hij formeel de garde champetre en tenslotte volgde dus in 1813 zijn benoeming tot gemeenteveldwachter van Hilvarenbeek. Een functie die hij volgens de burgemeester “met alle vlijt en nauwkeurigheid waarneemt” (R.A. Tilburg, Gemeentebestuur Hilvarenbeek 1811-1935, nr. 1467a. 1811, idem nr. 1468 ongefol. 16 mei 1816), maar die nauwelijks genoeg opbracht om in de primaire levensbehoeften te voorzien. Hij zou die functie tot zijn dood uitoefenen.

Met de oprichting van het Koninkrijk der Nederlanden in 1813 werd de ‘police rurale’ vervangen door een gemeenteveldwachter die de lees- en schrijfkunst machtig moest zijn. Naast het handhaven van de openbare orde en veiligheid was deze veldwachter belast met het weren van vagebonden en landlopers, het opsporen van gedeserteerde soldaten, het toezicht houden op vreemdelingen in herbergen en logementen. Tenslotte moest hij ook zijn steentje bijdragen aan het beslechten van burenruzies. 

 

Nalatenschap

Johannes Pauli overleed te Hilvarenbeek op 3 november 1819. Van zijn zes kinderen traden er drie in de voetsporen van hun vader: zoon Paulus Marcus (1795-1851) was veldwachter in Oisterwijk, zoon Johannes Mattheus in Udenhout (1798-1826), en de oudste zoon, Jacobus Martinus Pauli (1789-1854) volgde in Hilvarenbeek zijn vader op als gemeenteveldwachter.

 

Bronnen

Adriaenssen, L., "Elf generaties Moonen", in: Brabantse Leeuw (jrg. 29, 1970), p. 88.

De Brouwer, L., "Een Afrikaanse veldwachter in het begin van de vorige eeuw", in: Brabantse Leeuw (jrg. 45, 1996) p 129-133.

Van Gils, J., Hilvarenbeek onder de koningen. Een Kempisch dorp in de 19e eeuw, Hilvarenbeek, 2006, p. 168-170, 212-213.

Mol, T., Openbare orde en gezag, Twee eeuwen Goirle, deel IV (Goirle, 1989), p 21-22.

De Vries, W., "Een steigerend (Bles)paard", in: J. Meesters, Onze voorouders en hun werk (Amsterdam, 1971) p. 233-250.

RA Tilburg, Archief dorpsbestuur Hilvarenbeek 1392-1810, nr. 29 f 198v. 8 oktober 1795, idem nr. 32 f 277 19 maart 1806, idem nr. 5424 f 05.106 6.7 september 1808.

RA Tilburg, Archief gemeentebestuur Hilvarenbeek 1811-1935, nr. 1467a, ongedat., idem nr. 1468 ongefol. 1811, ongefol. 16 mei 1816, idem nr. 1469 f 4v. 5 november 1819, idem nr. 1470 f 34v. 15 januari 1852, idem nr. 1675 ongefol. 24 november 1820, idem nr. 1676 f 43 16 juni 1827, idem nr. 1677 f 49 23 juli 1840, idem nr. 1679 f 55 briefnr. 179 3 juni 1851, idem br. 1681 briefnr. 1338 10 december 1885, idem, nr. 1692 f 6v. 5 augustus 1845, idem nr.1713 ongefol. 31 maart 1826, idem nr.1714 ongefol. 5 juni 1827, idem nr. 1884, jaarverslag gemeente 1851, idem nr. 1694 briefnr. 628 8 december 1880, briefnr. 753 9 februari 1882, briefnr. 830 21 januari 1883, briefnr. 904 15 april 1884, briefnr. 928 9 juli 1884, briefnr. 929 10 juli 1884, briefnr. 930 11 juli 1884, idem nr. 1695 briefnr. 385 21 januari 1890, idem nr. 1778 18 juni 1891.

RA Tilburg, Bevolkingsregister Hilvarenbeek 1850-1860 A-D p 95, idem 1860-1890 A 125. 

RA Tilburg, Archief gemeentebestuur Oisterwijk 1811-1920, nr. 673 map Potters 6 februari 1834.

RA Tilburg, Archief van de Hervormde Gemeente Hilvarenbeek nr. 17 1863-1911, nr. 53 lidmatenboek, idem nr. 48 ongefol. 23 mei 1855, 12 juli 1857, 21 november 1858, 6 november 1859, 12 februari 1860, 14 september 1862, 8 oktober 1879, 11 december 1879.

BHIC ’s-Hertogenbosch, Archief Provinciaal Bestuur 1814-1920 nr. 395 18 april 1826, idem nr.874 26 februari 1838, idem nr. 7537 index op de resoluties van Gedeputeerde Staten van 1810 en 1811.

BHIC ’s-Hertogenbosch, Bestuursarchieven 1795-1814, nr. 18 ongefol. 4 mei 1796, idem nr. 134 f 105 21 april 1796.

BHIC ’s-Hertogenbosch, archief Rechtbank van Eerste Aanleg den Bosch nr. 816 20 september 1833, idem nr. 821 16 maart 1838.

BHIC ’s-Hertogenbosch, Archief arrondissementsrechtbank Eindhoven, nr. 38 rolnr. 4644 1 april 1862, idem nr. 47 rolnr. 5809 5 september 1867.

BHIC ’s-Hertogenbosch, Archief arrondissementsrechtbank ’s-Hertogenbosch nr. 145 rolnr. 29 9 maart 1882, idem nr. 151 rolnr. 33 8 februari 1883, idem nr. 166 rolnr. 20 6 mei 1884.