De contouren van dat militaire landschap werden gedurende de zeventiende eeuw duidelijk. Als antwoord op de dreiging van de Spaanse troepen na het eindigen van het Twaalfjarig Bestand in 1621, besloot men in 1628 handig gebruik te maken van het landschap. De Brabantse Wal, de hogere zandgronden ten oosten van Bergen op Zoom, vormden een perfecte locatie voor een reeks vestingwerken richting Steenbergen.
Gloednieuwe forten
Deze forten op de ‘zoom’ zouden vanaf dat jaar als de ‘Linie Bergen op Zoom-Steenbergen’ een nieuwe waterlinie vormen, met ter inspiratie de nabijgelegen Linie van de Eendracht; de oudste waterlinie van Nederland. De lager gelegen weilanden in de omgeving kon men laten vollopen of ‘inunderen’ met zoet water of zout water, en werden de inundatiegebieden genoemd.
De West-Brabantse Waterlinie, zoals we dit zeventiende-eeuwse verdedigingswerk vandaag de dag noemen, bood met de gloednieuwe forten Moermont, Pinssen, en de Roovere weerstand tegen de naar Holland oprukkende Spaanse troepen. Dat gebeurde al in 1631, toen de Spanjaarden vanuit het zuiden richting de vesting Willemstad oprukten. Nog voordat de stad in zicht was, stuitte dit landleger nabij Steenbergen op de inundaties van de Linie. Voor Frederik Hendrik van Oranje (1584-1647) en zijn troepen waren deze inundaties van groot belang voor het verslaan van de Spanjaarden in dat jaar.
Echter, na de Vrede van Münster verloren deze onder water gezette landerijen rondom de drie forten hun strategische waarde. Dit brengt ons weer bij de eigenaren van deze geïnundeerde gebieden, die in deze periode in het bezit waren van moerassen in plaats van bouw-, wei- of hooilanden. Een deel van deze gronden waren door het zoute water zelfs onvruchtbaar geworden, wat nog meer onzekerheid en woede opriep bij deze groep mensen.
De stad Bergen op Zoom was echter bereid om deze slachtoffers tegemoet te komen. In een dossier van de stadssecretarie lezen we namelijk het volgende: “hoe dat sijluijden gedurende den lesten oorloge deselve henne landen, ende weijden omtrent de acht en twintigh jaeren, ende in den voorgaenden oorlog over de dertigh jaren, tsamen acht en vijftigh jaren hebben moeten ontberen, tot henne seer groote, ende excessive schade”. De stadsbestuurders waren zich dus bewust van deze oorlogsschade en overwogen om over te gaan tot het “in de zee laten afloopen” van dit water en het “ververschen” van de bouwgrond, die de eigenaren vervolgens weer in gebruik mochten nemen.
Dit zou men realiseren door de stadssluizen van Bergen op Zoom in te zetten, en het water door de stad naar de zee te voeren. Echter, de slachtoffers zouden geen financiële vergoeding krijgen voor de schade die het water had aangericht. Ook zouden de getroffen eigenaren uit eigen zak nieuwe dijken moeten aanleggen en onderhouden, die hun landerijen droog dienden te houden. Verder gaf het stadsbestuur aan dat deze gronden weer onder water zouden mogen worden gezet bij het uitbreken van een nieuwe oorlog.
Geen geld
Ondanks dit schrale gebaar van de stad voor de omwonenden van de forten, is deze uiting toch bijzonder te noemen binnen de zeventiende-eeuwse context. Tegemoetkomingen in het geval van inundatieschade waren in het Brabant van toen namelijk zeldzaam, aangezien er na een oorlog vaak simpelweg geen geld was voor dit soort uitingen.
Een groot deel van de kosten verbonden aan de oorlog werden in die tijd beschouwd als eigen risico, dus van zowel hulpverlening als financiële vergoeding was normaliter geen sprake. Een van de redenen dat het stadsbestuur zich toch boog over deze slachtoffers was de kwetsbaarheid van deze groep getroffenen. Volgens het bestuur waren onder deze groep mensen “… verscheijden arme persoonen, weduwen ende weesen […] die het gebruijck, ende de vruchten van voorts haere lange gemiste landen grootelijcks van noode hebben”. Er heerste dus het besef dat deze slachtoffers niet zomaar in de steek gelaten konden worden. Daarnaast stelde het bestuur dat het onnodig is om in tijden van vrede deze gebieden geïnundeerd te houden.
Het is niet duidelijk in hoeverre deze plannen uiteindelijk ook zijn uitgevoerd. Wel weten we dat in de jaren voor het Rampjaar van 1672 het stadsbestuur van Bergen op Zoom het besluit nam om de laaggelegen landerijen rondom de forten van de Linie opnieuw onder water te zetten. Dit betekent dat grote delen van deze landerijen daadwerkelijk droog hebben gestaan tussen 1648 en 1672. Voordat de stad overging tot het opnieuw inunderen van deze gebieden, zijn eerst twee ingenieurs het gebied van de linie ingetrokken om te bemiddelen met de plaatselijke landeigenaren. Het rapport dat hieruit is voortgekomen, vertelt ons veel over de gang van zaken toentertijd in aanloop naar inundaties.
Het document bestaat voornamelijk uit technisch onderzoek naar het wenselijke inundatieprotocol, met als resultaat dat onderzochte gebieden in relatief korte tijd geïnundeerd en onbegaanbaar zouden kunnen worden. Daarnaast wordt ook ingegaan op de sociaal-maatschappelijke context. Zo wordt gesteld dat de plannen tot inundatie uitgevoerd mogen worden zonder verhindering van de bewoners van deze lage landen, en mogen zij worden ingezet om de graafwerkzaamheden uit te voeren.
“Dewijle inden laatsten Spaenschen Oorlogh, niet tegenstaende de lage velden tusschen Bergen en fort Roover waren bewatert, evenwel op eenige plaetssen passagie was, om te voet en te peert over te komen en die oversijde onveijl te maecken etc., soo is seer considerabel oft niet noodigh ware, aleer dat men deselve lage velden soude wederom mogen laten inunderen, tot versterckingh van de Stadt en de forten”. Op deze manier rechtvaardigt het stadsbestuur het opnieuw inunderen van de landerijen rondom de vestingwerken.
Verzet
Toch stuit het stadsbestuur op verzet tijdens het uitvoeren van deze plannen. Zo wordt er melding gemaakt van landeigenaren die hun landerijen tijdens de vredesperiode al hebben verhoogd, wat door het stadsbestuur wordt gezien als een schadelijke daad met het oog op de militaire functie van dit linielandschap. Ook wordt gemeld dat de getroffen bewoners meer “met seer groote Droeffheijt” hebben gereageerd op de inundatieplannen.
Er was zelfs sprake van een bescheiden protest ten tijde van de inspectie. De reactie van de inspecteurs was vervolgens dat deze waterbouwkundige werkzaamheden nodig waren vanwege de destijds hevige regenval. Er werd dus blijkbaar niet transparant gecommuniceerd tijdens deze bemiddelingen.
Om de getroffenen toch tegemoet te komen vanwege het verlies van hun landen, werden afwateringsgeulen gegraven om de watersnood tot op zekere hoogte te mitigeren. Tenslotte stelt het stadsbestuur dat er een ‘welwillende houding’ moeten worden aangenomen tegenover deze getroffenen.
Zo wordt het volgende gezegd: “ten eijnde bovens en behalvens de neringhloosheijt der voorts Stadt van Bergen opden Zoom ende tingesetenen van dien, de supplianten buijten seer pressanten noot met zoo een merckelijck verlies van haere landen niet en mogen geasslegeert worden”. De getroffen landeigenaren behoren volgens het stadsbestuur in bescherming genomen te worden tegen het verliezen van hun bron van inkomen en tegen aanvallen van de vijand.
Militaire inundaties hadden de overduidelijke prioriteit in tijden van oorlog, ook al brachten deze besluiten de tragiek van het boerenverdriet met zich mee. Niet alle boeren accepteerden dit. Boerenverzet tegen inundaties was onaanvaardbaar in die tijd, maar niet onzichtbaar. Men hield rekening met de gedupeerden in beschadigde of verwoeste gebieden, zij het met een zekere terughoudendheid. De realiteit van de dag in Staats-Brabant was per slot van rekening oorlog.
Bronnen
Sinke, J., Kroniek van de Roovere, 1993, p. 10-13.
West-Brabants Archief (in het vervolg WBA genoemd), Stadssecretarie Bergen op Zoom voor 1810, inv.nr. 4985
WBA, Stadssecretarie Bergen op Zoom voor 1810, inv.nr. 4986.
WBA, Stadssecretarie Bergen op Zoom voor 1810, inv.nr. 4987.