Niervaart en Zevenbergen waren verzwolgen en Steenbergen, Oudenbosch, Geertruidenberg en Waalwijk lagen nu min of meer aan zee. De grens was hiermee echter wel bereikt. Vanaf nu zou de balans – met bedijkingen en inpolderingen − weer gaan doorslaan naar de andere kant. Het herwinnen van grond was lonend, want de getijdenstroom voerde slib aan en daarmee de belofte van rijke oogsten.
Het begon bij Steenbergen, waar nog in het jaar van de Sint-Elisabethsvloed werd begonnen met de bedijking van de polder het Westland, grenzend aan het Oudland. Niet veel later, in 1445, werd ook ten oosten van het Oudland een nieuwe zeedijk opgeworpen, die de polder Nieuw-Kromwiel omsloot. Die dijk ligt er na ruim zeseneenhalve eeuw nog altijd. Het is de Groenedijk, die vanaf de Boomdijk en de Wouwsche Beek licht kronkelend naar het noorden loopt. Met deze en andere polderwerken werd nu een nieuwe toon gezet die in West-Brabant tot in de negentiende eeuw bleef doorklinken en die deze streek met ruime en weidse polderlandschappen zijn kenmerkende aanzien heeft gegeven.
Bronnen
Van Oudheusden, J., Erfgoed van de Brabanders. Verleden met een toekomst, ‘s-Hertogenbosch, 2014.
Dit artikel is een bewerking van een tekst uit J. van Oudheusden, Erfgoed van de Brabanders. Verleden met een toekomst, ‘s-Hertogenbosch, 2014, 81.