Brabants bier

Ambacht en industrialisatie

3 Hoefijzers, RCE, 1996

Het hoofdgebouw van de Drie Hoefijzersbrouwerij in Breda. (Foto: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, 1996, Wikimedia Commons)

Momenteel zijn er 113 brouwerijen in de provincie Noord-Brabant actief. Hieronder zijn bekende oude merknamen als Dommelsch (opgericht in 1744) en Bavaria (opgericht in 1719), maar het meest talrijk zijn de kleine lokale brouwers die sinds het eind van de jaren negentig van de twintigste eeuw weer overal de kop op steken.

Soms gebruiken deze brouwers lokale merknamen, die vele malen ouder zijn dan de tegenwoordige brouwerij en veel van de brouwers benadrukken de ambachtelijke kwaliteiten van hun bieren. Deze ontwikkeling is tegenovergesteld aan de ontwikkeling van de bierindustrie in Brabant sinds het einde van de negentiende eeuw. In de industrialisatie en schaalvergroting van de negentiende- en twintigste eeuw verdwenen juist lokale brouwerijen ten faveure van grote brouwers.

 

Overal bier

De huidige drank die we ‘bier’ noemen is, ondanks wat sommige merknamen ons willen doen geloven, relatief jong. Pils werd namelijk in de negentiende eeuw pas in de huidige vorm op industriële schaal gebrouwen. Desalniettemin heeft bier een enorme geschiedenis, ook in Brabant.

Vanaf de Middeleeuwen was bier eigenlijk alomtegenwoordig in de Nederlanden. Elk dorp had minstens één brouwerij. Zo weten we dat er in Etten-Leur in 1687 zes commerciële brouwerijen en vijf huisbrouwers actief waren. Soms werd in zo’n dorpsbrouwerij voor het hele dorp gebrouwen, maar veel herbergen of boerderijen brouwden ook zelf. Een voorbeeld is de herberg In die Halff Maen in Tilburg, waarvan we weten dat deze in de zestiende eeuw al een brouwhuis had.

 

Een veilig drankje

In de Middeleeuwen droeg ongekookt water ziektekiemen in zich en was dus onveilig. Bier werd tijdens het brouwen gekookt. Dat doodde de ziektekiemen, waardoor het dus stukken veiliger was. Dat maakte bier tot de standaarddrank. Men dronk het de hele dag, zelfs tijdens het ontbijt. Toch was men niet continu dronken: veel middeleeuwse brouwsels hadden een lager alcoholpercentage dan veel van de huidige bieren. Vrouwen en kinderen(!) dronken “scharrebier”, met een alcoholpercentage van 1 tot 2 procent.

 

Rijksstudio, Nicolaas Braeu naar Karel van Mander, ca. 1608 - ca. 1666

Dat ook met lage alcoholpercentages het drinken van bier niet altijd goed afliep, toont deze prent wel. (Afbeelding: Nicolaas Braeu naar Karel van Mander, ca. 1608-ca. 1666, Rijksstudio)

Middeleeuwse commercialisering

In de dertiende eeuw begon het brouwen van bier in Brabant een meer stedelijke, commerciële, aangelegenheid te worden. Huis- en plattelandsbrouwerijen bleven bestaan, maar in de bloeiende handelssteden werden brouwerijen opgericht die speciaal voor de markt brouwden. Deze markt strekte zich niet ver uit buiten de steden. Op het omringende platteland was immers vaak goedkoper lokaal bier te vinden, omdat op huisbrouwen lagere accijnzen van toepassing waren dan op bier dat voor de markt werd gebrouwen. Bovendien was het bier tijdens transport nog erg kwetsbaar voor bederf.

In Den Bosch nam het commerciële bierbrouwen al in de vijftiende eeuw een grote vlucht. De ligging van de stad had hierin misschien wel het grootste aandeel. Rondom de stad was door de vele rivieren veel helder water beschikbaar. Over deze rivieren konden bovendien gemakkelijk brandstoffen, met name turf uit de directe omgeving en later ook steenkool, en grondstoffen zoals gerst, hop en haver worden aangevoerd. Al snel werd er ook op de vruchtbare akkers rond de stad hop verbouwd. Overigens stimuleerde de goede beschikbaarheid van granen ook de Bossche broodbakkers, die een aanzienlijk marktaandeel hadden, ook buiten de stad. Er zijn zelfs momenten geweest dat het verboden was om bepaalde granen te gebruiken om bier van te brouwen, zodat de bakkers niet in de problemen kwamen door hoge grondstofprijzen.

Dankzij al deze ingrediënten kon het commerciële bierbrouwen in de stad een hoge vlucht nemen. Er vond dan ook een voortdurende groei en schaalvergroting plaats. Rond 1500 werd een hoogtepunt bereikt in het aantal commerciële brouwers. Op dat moment waren er zo’n 100 tot 120 actief. In 1445 voerde de stad al een eigen soort “Reinheitsgebot” in, met kwaliteitseisen voor het bier dat binnen de stadsgrenzen gebrouwen werd. De keurmeesters hiervoor waren dan ook in dienst van de stad en niet, zoals bij sommige andere ambachten, in dienst van een gilde. Dat kon ook niet anders, want verrassend genoeg bestond er geen gilde voor bierbrouwers.

Kermis van St Joris, Johannes of Lucas van Doetechum naar Pieter Breugel, Rijksstudio, 1557 - 1561

De drankgevulde Sint-Joriskermis. Prent van Johannes of Lucas van Doetechum naar Piter Breugel. (Bron: Rijksstudio, 1557-1561)

Het verval van de commerciële brouwers

Gedurende de zestiende eeuw kregen de Brabantse commerciële brouwers steeds meer last van importbieren, zowel uit andere steden als van het platteland. De plattelandsbrouwers hadden hierbij het voordeel dat er nog steeds lagere accijnzen golden op hun bier, waardoor het goedkoper was dan het stadsbier. Soortgelijke belasting- of handelstariefverschillen bestonden ook tussen steden onderling.

Tegen het einde van de zestiende eeuw werd de biermarkt in Den Bosch door het stadsbestuur beschermd door hogere belastingtarieven voor al het bier dat niet uit de stad kwam in te voeren. Daarnaast werden er steeds strengere maatregelen genomen die de Brabantse stadsbrouwers moesten beschermen tegen de plattelandsbrouwers. Dat dit probleem niet uniek was voor Den Bosch blijkt uit een besluit van de Staten-Generaal uit 1591, waarin stond dat (commerciële) plattelandsbrouwerijen moesten sluiten. Ze zouden de stadsbrouwers te zwaar beconcurreren en bovendien lukte het de overheid niet de accijnsinning op orde te krijgen op het platteland. Dit besluit werd uiteindelijk in 1594 versoepeld, maar plattelandsbier mocht niet langer geëxporteerd worden en moest onder een bepaalde prijs blijven zodat de winstgevendheid laag bleef.

Ondanks dit soort beschermende maatregelen bleef het aantal brouwers in de Brabantse steden teruglopen. De stagnatie in de bedrijfstak wordt duidelijk geïllustreerd door de korte bestaansgeschiedenis van het Bosch brouwersgilde: in 1675 werd het gilde opgericht en in 1687 werd het gilde alweer opgeheven, aangezien het aantal leden steeds verder terugliep.

 

Een andere smaak

De terugloop in het aantal brouwers had een aantal oorzaken. Allereerst veranderende het consumptiepatroon: bier was niet langer de standaarddrank en verloor terrein aan bijvoorbeeld thee en koffie, die vanuit de koloniën werden aangevoerd. Bovendien kreeg bier als goedkope alcohol concurrentie van distillaten zoals jenever. Zeker toen de suikerindustrie in West-Brabant gedurende de negentiende- en twintigste eeuw een grote vlucht nam, wonnen lokale distillaten aan populariteit.

Daarnaast stegen de bierprijzen langzaam, onder andere door accijnzen. Tot slot waren veel Brabantse steden, met name ‘s-Hertogenbosch, zelf verarmd: tot de vijftiende eeuw was het nog een bloeiende stad aan de rand van de rijke Zuidelijke Nederlanden, maar na de Tachtigjarige Oorlog was heel Brabant verwoest en verarmd. Uiteindelijk zouden er in 1802 nog maar zes commerciële bierbrouwers over zijn in ‘s-Hertogenbosch.

 

PlunderingenHerbergRijksmuseum

Herbergen op het platteland hadden tijdens de Tachtigjarige Oorlog natuurlijk veel last van plunderende troepen soldaten. (Bron: Jacques Callot, 1633, Rijksmuseum)

Brouwen in de achttiende eeuw

Tegen de achtergrond van het krimpend aantal stedelijke bierbrouwers bleven de Staten-Generaal en het stedelijk bestuur in de achttiende eeuw maatregelen treffen om de stadsbrouwerijen af te schermen van concurrentie van het platteland. In 1716 stelde de Raad van State vast dat er binnen anderhalf uur reizen van de steden geen commerciële brouwerijen mochten zijn.

Op dit besluit volgde een storm van protest uit de Meijerij: bierbrouwen was immers een traditioneel plattelandsrecht. Een verbod zou bovendien kuipers, molenaars en anderen financieel treffen en dat op een platteland, dat zelf in crisis was en waar steeds meer mensen woonden. Daarnaast zouden sommige regio’s zonder bier komen te zitten: het kon bijvoorbeeld vanwege de slechte infrastructuur tot 30 uur duren om twee tonnen bier uit Den Bosch elders in de Meijerij te krijgen, als het dan nog niet bedorven was. Bier zou zo onbereikbaar worden voor veel plattelandsbewoners. Uiteindelijk zou de maatregel nooit streng gehandhaafd worden.

 

Een late industrialisatie van het brouwen

De zes brouwerijen, die in 1802 in Den Bosch gevestigd waren, kregen in de loop van de negentiende eeuw nog twee concurrenten. De Tilburgse herberg In die Halff Maen was in de loop der tijd in een toegewijde brouwerij veranderd, genaamd De Posthoorn. Het biervolume was overigens nog ongeveer even groot als in de achttiende eeuw. De brouwers hadden dus wel hun productie fors vergroot, maar de hoge accijnzen en concurrentie van importbieren bleven bestaan.

Uiteindelijk zou de bierindustrie in Brabant pas in de jaren 1870 gaan industrialiseren. Dit is nog zichtbaar in de stichtingsdata van veel tegenwoordige ‘traditionele’ brouwers. De Hilvarenbeekse Museumbrouwerij De Roos stamt bijvoorbeeld uit 1877. De lastige aanvoer van industriële hoeveelheden steenkool voor de machines, evenals traditionalisme en, de inmiddels kleine schaal van de bedrijfstak speelden een rol in de late industrialisering van de bierindustrie. In het laatste kwart van de eeuw verrezen in elk geval de eerste stoombierbrouwerijen in Brabant.

 

Bierbrouwerij Dommelsch, Micheilverbeek, 2014, Wikimedia Commons

Bierbrouwerij Dommelsch in Dommelen brouwt sinds 1744 en is daarmee een van de oudere nog actieve brouwerijen in Brabant. (Foto: Michielverbeek, 2014, WIkimedia Commons)

Katholieke ‘drankweren’

De sociale gevolgen van de industrialisatie in Brabant vanaf het einde van de negentiende eeuw waren voelbaar in de bierbrouwerij. Hoewel veel fabrieksarbeiders hun leven naar de fabrieksklok probeerden te doorbreken met een vlucht in de alcohol, was dit vaak sterke drank en niet bier. In katholieke regio’s, zoals Brabant en de Achterhoek, werden om dit tegen te gaan bovendien door geestelijken ‘drankweren’ opgericht. Sobriëtas, opgericht door de Utrechtse priester Alfons Ariëns (1860-1928), groeide uit tot de grootste, met per bisdom een mannen- en vrouwenafdeling. Dit alles zette de markt voor bier nog verder onder druk.

 

Alfons Ariëns door J. Toorop, 1907, WIkimedia Commons

Alfons Ariëns zoals getekend in houtskool door Jan Toorop. (Bron: 1906, Wikimedia Commons)

De triomf van de koelmachine

Tegelijk met de eerste stoombierbrouwerijen deed een belangrijke uitvinding zijn introductie: machinekoeling. De machinekoeling maakte de brouwers los van seizoensbieren. Eerder waren de brouwers afhankelijk geweest van de temperatuur: in de winter brouwde men ondergistend bier, dat minder makkelijk bedierf, terwijl in de zomer bovengistend bier werd gebrouwen. Het verschil in het chemische brouwproces lag volledig aan de omgevingstemperatuur. De koeling maakte het mogelijk continu ondergistend bier te brouwen.

Het gevolg was dat pils de dominante biersoort werd. Door de vlakke smaak dronk het makkelijk weg en was het uitermate geschikt voor de markt. Pils werd lang ook wel “Beiers Bier” genoemd, naar een van de eerste grote productiecentra - de merknaam Bavaria verwijst naar deze benaming voor pils. Dit terwijl de naam “pils” al verwijst naar de Tsjechische plaats Pilzen, waar de variant uitgevonden is.

 

Verval

In 1874 kwam de eerste Brabantse brouwerij van op ondergistend bier in productie: de Bergen op Zoomsche Beijerschbier Brouwerij. Hollandse brouwers hadden decennia eerder al die overstap gemaakt. De koeling was in eerste instantie nog erg duur, waardoor een overstap niet aantrekkelijk was voor kleine brouwers. Samenwerking tussen de kleine Brabantse bierbrouwers, zoals wel gebeurde in de Brabantse vlees- en zuivelindustrie, ontbrak nu. Het aantal brouwerijen nam af. Een volgende klap voor de kleine brouwers was het Bierbesluit van 1926, een wet waarin de receptuur van Nederlands bier werd vastgelegd, waaraan zij vaak niet konden voldoen.

Heiligenbeeld 3 Hoefijzers, RCE, 2004

In tegenstelling tot de katholieke drankweren zagen veel mensen geen probleem in het combineren van alcohol en het Katholicisme. Dit heiligenbeeld staat in de brouwerij van de 3 Hoefijzers in Breda. (Foto: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, 2004).

De industrialisatie zette de trend van schaalvergroting door, die eigenlijk al eeuwen bestond. Tegenslagen voor de sector tussen, tijdens en na de Wereldoorlogen voerden de druk op de kleine brouwers nog verder op. In verschillende fasen in deze periode liep de afzet terug, waardoor kleine brouwerijen ten onder gingen of over werden genomen door grote (Brabantse) spelers als Bavaria en Heineken. In 1954 bouwde de laatste een brouwerij in Den Bosch, waardoor een internationale keten terugkeerde naar een van de belangrijkste Brabantse biersteden.

 

Bronnen

Denissen, P., e.a., Eigen bier smaakt beter: Het verhaal van het Beekse bier, de brouwerijen en haar brouwers, Hilvarenbeek, 2013.

Van Dun, P., Acht eeuwen uit 'n goei vat: de bier- en brouwerijgeschiedenis van 's-Hertogenbosch en omgeving, ‘s-Hertogenbosch, 1998.

Van den Eerenbeemt, H. (red.), Geschiedenis van Noord-Brabant, deel 1: Traditie en modernisering 1796-1890, Amsterdam/Meppel, 1996.

Van den Eerenbeemt, H. (red.), Geschiedenis van Noord-Brabant, deel 2: Emancipatie en industrialisering 1890-1945, Amsterdam/Meppel, 1996.

Kistemaker, R. en Van Vlisteren, V., Bier!: Geschiedenis van een volksdrank, Amsterdam, 1994.

Van Uytven, R. (red.), Geschiedenis van Brabant, van het hertogdom tot heden, Zwolle, 2004.