Boterhandel
Simon van den Bergh werkte al op jonge leeftijd bij zijn vader Zadok, die in Geffen een winkel in koloniale waren en manufacturen had en daarnaast in boter handelde. De zaak steunde voor een deel op ruilhandel. Boeren ontvingen in ruil voor boter goederen uit de winkel. De streek was van oudsher een centrum van de boterhandel en naast de Van den Berghs was de familie Jurgens uit Oss daarin een belangrijke schakel. De boterverkoop bleef aanvankelijk tot Nederland en België beperkt.
Nadat Simon van den Bergh in 1858 met zijn gezin naar Oss was verhuisd, werd Londen de belangrijkste afzetmarkt. Simon ging te paard markten in de omgeving af om boter te kopen, terwijl zijn vrouw Elisabeth het huishouden voerde en de winkel dreef. Voor de boter moest Van den Bergh, vanwege de concurrentie van vooral Jurgens, hoge inkoopprijzen betalen, terwijl de verkoopprijs op de Londense markt vaak te laag was.
Jarenlang leed Simon verlies en in 1868 volgde het faillissement. Daarna braken betere tijden aan. Twee zonen van het echtpaar, Jacob en Henry, vestigden zich in Londen en reorganiseerden de boterverkoop. Door de hoge vraag stegen bovendien de prijzen en bloeiden de zaken op. De vroegere schuldeisers kregen tot hun verbazing rond 1873 hun vorderingen alsnog uitbetaald. De handel ging zo goed dat er in Duitsland en later zelfs in Zwitserland en Noord-Italië boter moest worden ingekocht.
Margarine
De uitvinding van margarine bracht een omwenteling in het bedrijf. Dit botersubstituut was ontwikkeld door de Fransman Hyppolyte Mège Mouriès in opdracht van keizer Napoleon III. Via Nederlandse handelaren werd de uitvinding van 'kunstboter' onder de aandacht gebracht van Jurgens. Die startte in 1871 met het produceren van margarine. Simon van den Bergh kon niet achterblijven en dankzij contacten in Engeland en met Mège Mouriès zelf verkreeg hij de kennis om margarine te gaan fabriceren.
In 1872 werd hiermee een bescheiden begin gemaakt. Hoewel het nog een gebrekkig product was, werd de margarine vanwege schaarste van boter tegen een goede prijs verkocht. Jurgens en Van den Bergh groeiden uit tot de twee grootste margarineproducenten ter wereld.
Conflict om een kanaal
De wedijver met Jurgens had niet alleen een zakelijke kant: de familie Jurgens was katholiek en speelde een belangrijke rol in de Osse gemeentepolitiek, de Van den Berghs waren joods en voelden dat zij door de lokale gemeenschap achtergesteld werden. Voor een plaats in de gemeenteraad kwam Van den Bergh niet in aanmerking. Een conflict over de aanleg van een kanaal bracht de tegenstelling tot een uitbarsting. Om de aanvoer van grondstoffen over de Maas naar Oss te verbeteren, stelde Van den Bergh een plan op voor de aanleg van een kanaal naar Oss.
Het Osse gemeentebestuur, waarvan Arnold en Jan Jurgens als raadsleden deel uitmaakten, steunde niet Van den Berghs voorstel, maar wel een alternatief kanaalplan. Dat voorzag echter in de aanleg van een kanaal met haven vlakbij de fabriek van Jurgens en ver verwijderd van het bedrijf van Van den Bergh. De familie Van den Bergh zag dit als een bewijs te meer van de vijandige houding van de gevestigde orde in Oss.
Daarbij kwam nog dat in 1890 na het ontslag van twee arbeiders bij Van den Bergh vernielingen werden aangericht en er daarna een dreigende situatie was ontstaan. Zoon Arnold kwam met het voorstel om Oss te verlaten. Voor Simon van den Bergh en zijn vrouw, die hun wortels in de regio hadden liggen, was het een moeilijke beslissing. Toch werd in 1891 besloten om uit Oss te vertrekken en de fabriek naar Rotterdam te verplaatsen.
In Rotterdam
De verplaatsing bood ook zakelijke voordelen, omdat Rotterdam veel gunstiger gelegen was voor de aanvoer van grondstoffen, met name rundervet uit de Verenigde Staten, en voor de afzet van margarine in Engeland. Het vertrek van Van den Bergh betekende voor Oss een ramp. De stad verloor een van de twee grote werkgevers.
Met circa 250 veelal joodse werklieden die mee verhuisden, werd in Rotterdam een nieuwe start gemaakt. De kans dat deze werklieden in Oss werk zouden krijgen was niet groot, aangezien Jurgens geen joden in dienst nam en andere werkgelegenheid nog nauwelijks voorhanden was. De achtergebleven oud-personeelsleden vervielen voor een deel tot armoede.
Simon van den Bergh liet de directe leiding van zijn bedrijf aan zijn zonen over. De fabriek werkte ook op zaterdag en de diepgelovige Simon kon zich niet verenigen met het werken op de sabbat, de joodse rustdag. De familie vond in het grote en meer liberale Rotterdam wel erkenning bij de bevolking en de autoriteiten.
De jongste zoon Sam van den Bergh werd onder andere lid van de Rotterdamse gemeenteraad, van de Kamer van Koophandel en van de Tweede Kamer. Simon zelf werd voorzitter van de vereniging Montefiore, die tot doel had hulp te verlenen aan joodse vluchtelingen die van Oost-Europa naar de Verenigde Staten emigreerden.
Het bescheiden margarinefabriekje dat in 1872 van start was gegaan, werd door Simon en zijn zonen tot een grote industrie met meerdere vestigingen uitgebouwd. Bij hun zestigjarig huwelijksfeest in 1904 trok een stoet van 1200 arbeiders langs de woning van het echtpaar Van den Bergh-van der Wielen.
In 1907 overleden de echtgenoten slechts enkele dagen na elkaar. Internationale kranten berichtten over de dood van the Margarine King. Zoon Sam van den Bergh schetste zijn vader als een zachte, rechtschapen, eenvoudige en religieuze man. Zijn hele leven droeg Simon een baard, die hij zelf kort en rond knipte volgens de joodse religieuze voorschriften.
Simon van den Bergh maakte het niet meer mee dat zijn nazaten met de oorspronkelijke aartsrivaal Jurgens gingen samenwerken. In 1927 fuseerden de beide margarinefabrikanten in de Margarine-Unie. Twee jaar later werd uit het samengaan met het Britse Lever Brothers Unilever geboren, nu een van de grootste multinationals ter wereld.
Bronnen
Wennekes, W., De aartsvaders. Grondleggers van het Nederlandse bedrijfsleven, Amsterdam, 1993.
Dit artikel verscheen eerder in: J. van Oudheusden e.a. (red.), Brabantse biografieën. Levensbeschrijvingen van bekende en onbekende Noordbrabanders. Deel 3, Amsterdam/Meppel, 1995.