Modernistisch Kapucijn
Na de lagere en de Latijnse School doorlopen te hebben, behaalde Van Vorst de hulpakte voor onderwijzer. Op 23 april 1890 trad hij, na een mislukte verloving, als novice in het kapucijnenklooster te Babberich in. In 1891 legde hij de geloften af en 21 december 1895 werd hij in de Bossche Sint-Jan priester gewijd. Ondertussen was hij gaan wonen in het klooster van de kapucijnen in Tilburg en studeerde hij retorica, filosofie en theologie.
Zijn wens om missionaris te worden werd aanvankelijk niet gehonoreerd. Zijn oversten vonden dat hij niet gehoorzaam genoeg was. Uiteindelijk vertrok hij in april 1901 naar de missie in Syrië. Hij raakte daar in conflict met zijn overste en in augustus 1902 keerde hij terug naar Tilburg, waar hij zich vooral aan de bijbelexegese wijdde. Ultramontaanse kringen bekritiseerden zijn publicaties vanwege hun modernistische strekking.
Sociale Actie
Begin 1905 publiceerde Van Vorst in de Tilburgsche Courant een aantal artikelen onder de titel 'Christus in de Sociale Actie'. Hij stelde hierin dat de materiële levensomstandigheden van de arbeiders slechts verbeterd konden worden door ook hun godsdienstig-zedelijke belangen niet uit het oog te verliezen. Daarom moesten de arbeiders zich in katholieke vakorganisaties verenigen. Deze gedachte uitte hij in al zijn spreekbeurten en ook in de brochure De Kerk en de Boterham (1905).
Van Vorst was overwegend actief in Tilburg, al ging hij wel samen met Lambert Poell - geestelijk adviseur van de Bossche Diocesane Textielarbeidersbond en energiek organisator van de katholieke sociale beweging - op propagandatocht naar Geldrop. Hiertegen hadden zijn oversten geen bezwaar, maar het werd hem niet toegestaan in het openbaar in debat te gaan met de priester-socialist Jan van den Brink uit Breda. En ook een door de katholieke kiesvereniging aangeboden kandidatuur voor de Tweede Kamer moest hij afwijzen. De vele protesten die de kapucijnen naar aanleiding hiervan ontvingen, tonen aan dat Van Vorst inmiddels populair was geworden met zijn pleidooien voor de katholieke vakorganisatie.
Heren Wijnzuipers
Maar Van Vorst had hiermee ook vijanden gemaakt. Met name de Tilburgse pastoors en notabelen boden veel weerstand tegen zijn optreden. Ook de overste van het Tilburgse kapucijnenklooster zag liever dat hij zich van verdere propaganda zou onthouden. Hij zou zich voor het karretje van Poell laten spannen en zich te scherp hebben uitgelaten door de pastoors als 'heren wijnzuipers' te betitelen. In mei 1905 werd het hem verboden voor de Tilburgse arbeiders te spreken of contacten te onderhouden met de buitenwereld en een maand later werd hij overgeplaatst naar het kapucijnenklooster in 's-Hertogenbosch.
Van Vorst was hierdoor zo verbitterd dat hij in augustus 1905 met stille trom uit het Bossche klooster vertrok. Hij reisde met de in zijn orde eveneens verdachte pater Aloysius naar Rome. Beiden reisden in burger, terwijl Van Vorst de voor de kapucijnen zo kenmerkende baard had afgeschoren.
Geloofsafval
Op 11 september schreef hij zijn broer Piet, gemeentesecretaris van Eindhoven, dat Aloysius en hij niet langer over voldoende argumenten beschikten inzake de juistheid van het katholicisme en daarom dit geloof vaarwel hadden gezegd en 'eenvoudig rationalist' waren geworden. Tevens vroeg hij zijn broer ƒ 5.000,- te leen. Ze wilden in Rome - waar ze op water en brood leefden - in boeken gaan handelen en zelf wetenschappelijk werk schrijven. Piet van Vorst nam contact op met de overste van de kapucijnen. Hij keurde de handelwijze van zijn 'ongelukkigen broeder' af en weigerde hem het gevraagde voorschot.
Op 5 oktober reeds berouwde Van Vorst van zijn geloofsafval en vroeg hij de orde-overste in Nederland om vergiffenis. Dan begint een periode waarin hij veel verhuisde en verschillende keren op ingenomen standpunten terugkomt. Kennelijk is hij niet meer in het klooster teruggekeerd.
In 1906 verkeerde hij enige tijd in kringen van de hervormde gemeente in Frankfurt en vervolgens wilde hij priester worden van het bisdom 's-Hertogenbosch. De bisschop had hem echter het lezen van de H. Mis verboden en vanaf juni 1907 werkte hij om in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien voor een verzekeringsmaatschappij.
Socialist
Tegelijkertijd bleef hij mogelijkheden zoeken om actief te zijn in de arbeidersbeweging. In december 1907 trad hij uit de orde der kapucijnen en werd hij lid van de SDAP. Het Brabantse SDAP-orgaan De Eendracht bracht dit feit onder het kopje 'belangrijk nieuws'. Het Tilburgsche volk zou 'zijn verdediger en koene strijder' terugkrijgen.
Van Vorst hield drukbezochte lezingen en schreef artikelen in de bladen van de SDAP. In de brochure Christendom en Sociaal-democratie probeerde hij een brug te slaan tussen godsdienst en socialisme. Van Vorst stelde dat het kapitalisme de arbeiders uitbuitte en dat het daarom moest worden vervangen door wat hij 'het economisch socialisme' noemde.
Dit socialisme stelde het gemeenschappelijk bezit van de productiemiddelen centraal, maar het kende niet Marx' materialisme dat de godsdienst na de revolutie zag verdwijnen. Van Vorst wees er verder telkens op dat de paus het economisch socialisme niet had veroordeeld. Dat de clerus het socialisme toch bestreed, was volgens hem om hun 'kapitalistische broodheren' ter wille te zijn.
Binnen de SDAP bekritiseerde de linkerflank Van Vorst omdat hij niets van het marxisme zou begrijpen. Maar de partijleiding zag vooral de propagandistische waarde van een ex-priester in het katholieke Zuiden. Toen bleek dat Van Vorst slecht debatteerde en zich steeds meer anti-katholiek opstelde - begin 1908 publiceerde hij anti-katholieke artikelen in De Vrije Gedachte - begonnen steeds meer kaderleden, ook in Tilburg, te twijfelen.
De afvallige priester
Uiteindelijk wilde slechts een kleine meerderheid van het partijbestuur Van Vorst als propagandist in Tilburg. Deze koos hierop voor Maastricht waar hij in juni als propagandist begon. Het redacteurschap van het plaatselijk blad De Voorvechter was zijn belangrijkste taak. Onder Van Vorst kreeg dit blad een anti-klerikale inslag. Zo belichtte het feuilleton Roomsche stichtelijkheden oftewel de Heerlijkheden der Roomsche kerk vooral de schandalen uit de katholieke geschiedenis. Ook verklaarde hij steeds meer publiekelijk dat hij als ongelovige met de kerk had gebroken.
Toch oogstte Van Vorst aanvankelijk succes. De SDAP en haar organisaties groeiden. Maar ook de katholieke reactie groeide sterk. Vanaf de kansel en met pamfletten werd tegen de 'afvallige priester' gewaarschuwd. In het katholieke blaadje De Bessem stonden spotliedjes op zijn persoon en werden misintenties voor zijn bekering geplaatst. Op straat werd hij steeds vaker uitgescholden of zelfs persoonlijk belaagd. Niet alleen in Maastricht, maar ook elders. Bij de te Tilburg in juni 1909 gehouden nationale NVV-demonstratie moest de politie hem zelfs ontzetten.
Kritiek uit eigen partij
Voorzichtig kwam ook in SDAP-kring kritiek op de propaganda door Van Vorst. Zo noemde de Brabantse Eendracht van januari 1909 het onverstandig om in katholieke streken over godsdienst te schrijven zoals dat in De Voorvechter gebeurde. Ook in Maastricht beoordeelde men de tactiek geleidelijk aan als contraproductief. Na een conflict hierover in mei 1909 sloeg Van Vorst een gematigder toon aan, maar toen hij eind 1909 De Kruisspin. Blad tegen godsdienst en priesterheerschappij ging uitgeven, greep het partijbestuur in.
Van Vorst stopte vervolgens al zijn activiteiten binnen de SDAP en verdedigde zijn anti-klerikalisme met het argument dat de clerus in het Zuiden de socialistische propaganda frustreerde. Tijdens het partijcongres van 1910 bleek dat hij nauwelijks steun genoot binnen de partij. Zijn rol was uitgespeeld en hij vertrok met zijn gezin naar het Belgische Gent. In 1910 en 1911 sprak hij regelmatig voor de Belgische Werkliedenpartij en de vrijdenkers.
In maart 1914 verhuisde hij naar Den Haag alwaar hij als levensverzekeringsagent werkte. Over zijn verdere activiteiten hier is weinig bekend. Waarschijnlijk onderhield hij er wel veel contact met de inmiddels met zijn schoonzus gehuwde Jan van den Brink. Hij verhuisde in 1918 naar Ginneken (bij Breda) waar hij werkzaam was als journalist.
Als katholiek gestorven
In 1923 verklaarde hij terug te willen naar de katholieke kerk en zelfs naar de kapucijnen. Hij herriep in januari 1925 officieel zijn sinds 1907 'begane zonden' en in april 1925 werden zijn twee kinderen en zijn vrouw, die van huis uit hervormd was, katholiek gedoopt. Zelf trok hij zich die maand terug in het klooster van de benedictijnen in Oosterhout. Omdat Van Vorst op deze manier weigerde de samenleving met zijn vrouw voort te zetten, sprak de rechtbank op haar verzoek een scheiding van tafel en bed uit. Van Vorst verscheen zelf niet ter zitting.
Van juni tot november 1925 verbleef Van Vorst weer bij de kapucijnen, maar vond kennelijk ook daar niet wat hij zocht. In februari 1926 werd hij tot leek verklaard, maar blijkbaar werd hij niet van zijn kloostergeloften ontheven want hij diende 'de kuisheid te bewaren'. Na een kort verblijf in Antwerpen vertrok hij eind 1925 naar Parijs. Daar werd hij koster en dreef er tegelijkertijd een winkeltje met lectuur en lingerie. Zijn vrouw en kinderen bleven in Nederland waar de kapucijnen waakten dat ze niet onder de invloed van haar hervormde familie kwamen.
Pater Pancratius schreef de Nederlandse provinciaal van de kapucijnen in januari 1927 dat hij had vernomen dat Van Vorst in Parijs was overleden en dat hij als katholiek gestorven was: 'Zoo gaarne hadden we hem een eervolle plaats willen geven op ons kloosterkerkhof. (…) Intussen is er alle reden tot groote dankbaarheid nu hij (…) de laatste H. Sacramenten der Kerk heeft mogen ontvangen. Wij mogen ook blijde zijn wijl nu alle bezorgdheid nopens de toekomst is opgeheven.'
Bronnen
Archief van de paters kapucijnen in de Nederlandse kerkprovincie te 's-Hertogenbosch
Internationaal Archief voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam, archief SDAP
Regionaal Historisch Centrum Tilburg, archief afd. Tilburg SDAP
Rijksarchief in Noord-Brabant, archief van de arrondissementsrechtbank in Breda
Perry, J., Roomsche kinine tegen Roode koorts, Nijmegen, 1983
Vliegen, W.H., Die onze kracht ontwaken deed, deel II, Amsterdam z.j.
Wentholt, G.J.M., Een arbeidersbeweging en haar priesters, Nijmegen, 1984
Dit artikel verscheen eerder in: J. Brouwers, e.a. (red.), Brabantse biografieën. Levensbeschrijvingen van bekende en onbekende Noord-Brabanders. Deel 6, 's-Hertogenbosch, 2003.