De eerste vermeldingen van dit gebruik dateren al uit de zeventiende eeuw en soortgelijke rituelen kwamen in heel Europa voor. In tegenstelling tot wat de naam doet vermoeden, ging een kwanselbier niet noodzakelijkerwijs gepaard met het drinken van bier. Elke vorm van alcohol volstond. Bij deze festiviteit bood het bruidspaar, of de familie van het bruidspaar, voorafgaand aan het huwelijk de vrijgezelle mannelijke jeugd hoeveelheden drank aan. Dit leidde tot een drinkgelag wat zich door het dorp verplaatste. Soms gebeurde dit, gescheiden door enkele weken, zelfs tweemaal, bij de bruid én bij de bruidegom. Tegelijkertijd werden meestal schoten gelost om de gelegenheid te vieren en de bruid te laten schrikken; de bruid werd ‘losgeschoten’.
Onderweg kon het voorkomen dat de weg van de aanstaande bruid en bruidegom versperd werd door een touw over de weg. Dit was gespannen door de vrijgezelle mannelijke jeugd uit het dorp en pas als zij afgekocht waren met drank of geld mochten kregen ze doorgang. Was het niet naar de zin van de blokkeerders, dan kon overgegaan worden tot een volksgerecht. De ‘waarde’ van de bruid werd hierbij als uitgangspunt gebruikt voor de hoeveelheid compensatie.
Geschiedenis en betekenis
Volgens volkskundige Jos. Schrijnen (1869-1938) werd op deze manier de bruid “uit hare gemeenschap (...) afgekocht en in de nieuwe ingekocht” (Nederlandsche Volkskunde, 1915, 257). Folklorist Gerard Rooijakkers deelt deze mening met Schrijnen. Volgens hem was het kwanselbier een manier om de vrijgezelle jongens te compenseren voor het aantasten van de lokale huwelijksmarkt, waaruit immers een potentiële bruid verdween. Daarnaast was het kwanselbier een overgangsritueel om de overgang van ongehuwde naar gehuwde status te markeren, vieren en beklinken.
De religieuze en wereldlijke overheden waren overigens meestal niet blij met dit soort openbare rituelen. De geestelijkheid had, uiteraard, zorgen over de vrije omgang tussen jongens en meisjes, terwijl de verstoring van de openbare orde voor de bestuurders problematisch was. Zo spreekt een verbodsplakkaat uit Konings-Brabant (het deel van het oude hertogdom gelegen in de Spaanse Nederlanden) uit 1695 van:
“vele ongheluckem ende verarghernissen, hoereryen, dronkckenschappen, twisten, ghevechten, doodt-slaeghen, straetschenderyen, ende andere ontuchtigheden, tot groot verlies van Zielen ende ruine van vele persoonen (...)” (Placcaerten, ordonnantien, 90).
Ook de regenten in Staats-Brabant verboden de praktijk regelmatig, wat erop duidt dat het volk deze verboden niet al te nauw naleefde. Zelfs in de jaren ‘70 van de twintigste eeuw vond de gemeente Casteren het noodzakelijk het losschieten maar beperkt toe te staan, “tussen 7 en 8 uur ‘s avonds (...) voor die kinderen die rond dit uur al geruime tijd geacht worden, te genieten van hun nodige nachtrust, maar die door dit evenement wordt verstoord” (Jansen).
Kwanselbier en het losschieten van de bruid bleef dan ook bestaan. De rituelen zijn aan het begin van de 21e eeuw niet meer gebruikelijk bij alle bruiloften, maar juist geïncorporeerd in dé rituele bruiloft van het jaar: de boerenbruiloft tijdens carnaval. Zo is een volksfeest wat al in de zeventiende eeuw in een vorm bestond, in de eenentwintigste eeuw opgenomen en ingekapseld in een ultieme verzamelbak voor rituelen.
Bronnen
Schrijnen, J., Nederlandsche Volkskunde (2 delen), Zutphen, 1915-1916, 257.
Jansen, K., “Losschieten”, op: Casteren.net (geraadpleegd op 14 februari 2020).