Schoolmeester
Na zijn jeugd te hebben doorgebracht in Bergeijk, waarheen het gezin na het hertrouwen van zijn moeder was verhuisd, kwam Panken in april 1833 op de kostschool van zijn oom Theodorus Ignatius Panken in Duizel terecht. Hier kreeg hij als stagiair zijn opleiding tot onderwijzer. Hij zou het niet verder brengen dan de lage kwalificatie van de derde rang.
Na zijn kostschooljaren bij zijn familie in Duizel vestigde hij zich in september 1840 als jonge volwassene in Westerhoven. Hij zou daar 46 jaar lang, meestal als kostganger, op vele adressen verblijven. Slechts van 1855 tot 1863 woonde hij zelfstandig in de voor hem gebouwde onderwijzerswoning.
In Westerhoven was hij in 1840 de eerste katholieke onderwijzer na de reformatie. In juli 1842 kreeg hij er zijn definitieve aanstelling. In de eerste jaren van zijn carrière wist hij een sterke toename van het aantal leerlingen te bewerkstelligen. Zelfs startte hij een avondschool voor belangstellenden. Later daalde het leerlingental echter weer: in plaats van het maximum van 103 jongens en meisjes in 1841 bezochten er in 1860 gemiddeld nog 57 de school. Het prestige van de eigenzinnige schoolmeester daalde daarom snel bij zijn dorpsgenoten.
Vroeg ontslag
Na enkele jaren kwamen er ook problemen met het lokale bestuur. Het eerste conflict betrof de bouw van de onderwijzerswoning. Hoewel hiervoor al jaren eerder door de provincie subsidie was verstrekt, duurde het toch tot 1853 voordat de oplevering plaats vond. Na de voltooiing werd het huis door Panken nog twee jaar onbewoond gelaten.
Rond 1860 was er zelfs sprake van een ware probleemsituatie. De meester ergerde zich aan het gebrek aan waardering en uitte dit door klachten over zijn salariëring. Het gemeentebestuur verweet hem een geringe plichtsbetrachting en onbekwaamheid. Panken bleek niet meer opgewassen tegen de situatie en werd door de inspecteur onder druk gezet om ontslag te nemen. De bevriende arts Raupp leverde hem zelfs een attest dat hij medisch ongeschikt was. Tenslotte stemde Panken eind 1862 in met een wel zeer vroegtijdige pensionering en nam genoegen met een ruime materiële compensatie.
Ook na die tijd bleef hij in Westerhoven, met niet meer om handen dan de baantjes van postkantoorhouder en verzekeringsagent. Zo had hij alle tijd voor zijn liefhebberijen: de bestudering van de dorpsgeschiedenissen van het Kempenland en de verslaglegging van zijn eigen ervaringen in zijn woonplaats en van de wederwaardigheden op de vele reizen die hij gewoon was te ondernemen.
Archeologie, archieven en volkskunde
Panken was één van de eerste leden van het Provinciaal Genootschap van Kunsten en Wetenschappen die afkomstig was uit een ver van Den Bosch gelegen dorp. Tot dit illustere gezelschap was hij, ongevraagd, toegelaten op initiatief van C.R. Hermans. Deze bleef jarenlang zijn intellectuele mentor: hij stimuleerde Panken tot het verrichten van archeologisch veldwerk en archiefonderzoek en het beschrijven van volkskundige thema's.
Hermans nam zelfs enkele, door hemzelf bewerkte, artikelen van Panken op in zijn boeken uit 1845 en 1865. Na het overlijden van Hermans in 1869 verloor Panken het voor hem noodzakelijke contact met de wetenschappelijke wereld van zijn tijd. Het onderzoek ging echter wel door. Maar doordat een ordenende hand ontbrak, verzandde het werk in een enorme hoeveelheid manuscripten zonder dat daar een publikatie uit voortkwam.
Geleidelijk raakte Panken ingekapseld in het nieuwe netwerk van clericale geschiedschrijvers en leverde informatie aan kerkhistorici als Schutjes en Welvaarts. Deze laatste zorgde ervoor dat aan het eind van de negentiende eeuw enkele artikelen gepubliceerd werden. Tenslotte werd ook zijn hoofdwerk Beschrijving van Bergeik gepubliceerd, zij het in een door A.F.O. van Sasse van Ysselt geredigeerde eindversie, die sterk afweek van de tekst van Pankens oorspronkelijke manuscript.
Autobiografie
Naast deze wetenschappelijke inspanningen hield hij zich voortdurend bezig met het maken van aantekeningen over uiteenlopende onderwerpen. Bovendien noteerde hij de gebeurtenissen in zijn omgeving en beschreef hij zijn reizen, eerst naar steden in Holland en België, later ook naar het verre buitenland, zoals Rome, Parijs en Lourdes.
Steeds bleef hij onverdroten werken aan wat hij noemde "mijn autobiographie". Dit heeft uiteindelijk geresulteerd in een collectie egodocumenten, bestaande uit het originele "levensberigt" van 2534 bladzijden in 25 cahiers en een bewerkte, in zijn ogen "gefatsoeneerde" versie van zijn levensverhaal dat hij heeft aangeduid als "mijne 2de of vernieuwde boek der autobiografie" van 1519 geschreven bladzijden.
Bemiddelaar en voorloper
De betekenis van P.N. Panken is in verschillende opzichten te schetsen. Zo moet hij gezien worden als een figuur die in zijn leefomgeving de nieuwe levenshouding van het emanciperende katholieke volksdeel vertegenwoordigde. Hij was een culturele bemiddelaar die de veelal door clerici en intellectuelen in abstracte termen geformuleerde directieven ten aanzien van denken en doen in zijn opinies en gedrag tot uitdrukking bracht.
Voor de wijdere omgeving is hij tegelijk de trouwe supporter geworden van de Brabantse katholieke zaak die als leek het katholieke netwerk mede schraagde. Daarbij koos hij voor het isolement in een afgelegen vlek en liet na mede vorm te geven aan de stilering van het publieke leven doordat hij zijn beroep van onderwijzer niet naar behoren uitoefende.
Voor latere generaties is hij toch in bepaalde opzichten een voorloper. Als archeoloog conserveerde hij vondsten en documenteerde hij vindplaatsen. Als volkskundige legde hij de orale traditie van het volksverhaal vast. Als lokaal historicus vroeg hij aandacht voor de waarde van archiefbescheiden en leverde als één der eersten historische dorpsbeschrijvingen. Tenslotte heeft hij als boekhouder van zijn eigen geschiedenis in zijn dagboeken de mentale wereld van de Kempenlander onthuld.
Bronnen
Hermans, C. Noordbrabants Oudheden, 's-Hertogenbosch, 1865.
Panken, P., Dagboeken, ms.
Panken, P., Geschiedenis van Bergeik, ms.
Panken, P. en A. van Sasse van Ysselt, Beschrijving van Bergeik, 's-Hertogenbosch, 1902.
Streekarchief Eindhoven-Kempenland, archief Westerhoven, inv.nr. 1211, 1216, 1217, 1218.
Dit artikel verscheen eerder in: J. van Oudheusden e.a. (red.), Brabantse biografieën. Levensbeschrijvingen van bekende en onbekende Noordbrabanders. Deel 1, Amsterdam/Meppel, 1992.