P. G. stond voor Pater Gervasius (O. M. Cap.), de geestelijke naam van Henricus Franciscus van der Leemputten (1884-1954). Gervasius was een van de redacteuren van Groot Tilburg (ondertitel: “Orgaan voor God, Vaderland en Koningin”) en was al sinds de oprichting, kort na de bevrijding van Tilburg eind oktober 1944, redacteur van het blad. Gervasius was ook zijdelings betrokken bij Brabantia Nostra, een beweging met een gelijknamig sociaal-cultureel tijdschrift met romantisch-conservatieve inslag.
Liegende vrouwen
In het artikel “Vrouwen in Mannen-kleren. Een smet op ons eigen Brabantse land en een Aanfluiting onzer Brabantse zeden” spreekt Gervasius volgens hemzelf namens elke “oprechte” en “onvervalste” Brabander. Volgens Gervasius liegt een vrouw die zich in ‘mannenkleren’ steekt “niet door woorden, maar door daden.” Het is immers geen man, maar voor Gervasius ook geen vrouw meer: “het is… ja wat is het? Een halfslachtig wezen.”
Waar een “onvervalste” Brabander volgens Gervasius juist eenvoudig en dus oprecht is, staat dit recht tegenover het ‘liegen’ van de vrouw in ‘mannenkleren’. Gelukkig reageren de ‘echte’ Brabanders volgens Gervasius goed als ze een vrouw in ‘mannenkleren’ zien op straat: “curieus hoe ons volk reageert op het smakeloos verschijnsel. Het gezicht van onze onvervalste Brabanders, die deze halfslachtige wezens ontmoeten op straat, verraadt niet slechts afkeuring, maar een zekere afschuw en verachting.” Een vrouw gekleed in ‘mannenkleren’ was voor Gervasius dus een regelrechte aanval op “onze oude en beproefde Brabantse zeden”.
In het tweede deel van het artikeltje speculeert Gervasius over redenen achter deze ontwikkeling. De eerste mogelijke reden die Gervasius vermoedt, is dat het gebeurt “om alle traditie en conventie over boord te gooien”. Een tweede mogelijkheid is volgens hem “de nivellering van alle geslachtsverschil met het kennelijk doel te komen tot een nog vrijer omgang met het andere geslacht, bij welken omgang het verschil in geslacht niet genegeerd zal of kan worden”. Met andere woorden: een expliciet seksueel motief van de kant van de betreffende vrouwen. Gervasius noemt ook “romantiek die deze lichte, lege hoofden op hol heeft gebracht” als mogelijke reden. Zijn laatste vermoeden heeft iets samenzweerderigs: “Of is er boos opzet in het spel, een bedoelde en radicale aanval op onze oude en beproefde Brabantse zeden?”
Zedelijk conservatisme
Al deze motieven botsen uiteraard met het religieus-conservatisme van Gervasius. Dat de zeden van het ‘Brabantse volk’ een belangrijke plek hadden in zijn gedachtegoed, blijkt ook uit andere artikelen die Gervasius schreef voor Groot Tilburg. Zo schrijft hij in januari 1945 over de “Zedelijke Wederopbouw” na de oorlog als “de voornaamste van alle wederopbouw”.
Opnieuw is zijn vizier vooral gericht op de vrouw en zijn retoriek is doorspekt van motieven die geregeld voorkomen in het conservatieve gedachtegoed van de negentiende- en twintigste eeuw: “welnu groot was het verval blijkbaar op sexueel gebied bij onze vrouwen en meisjes, die flirtten en gemeenschap bedreven met de [D]uitse soldaten. Het sexuele driftleven overheerste alles bij haar.” De seksueel actieve vrouw paste niet in de Brabantse zeden die Gervasius voor ogen had. De ‘zedelijke’ vrouw was - in Brabant en eigenlijk in heel West-Europa - sinds de negentiende eeuw passief. Actief seksueel handelen was een teken van moreel verval en moest dus veroordeeld worden.
In een ander artikel betoogde hij dat dit alles de moraliteit van “ons volk” heeft aangetast en dat zo via de Duitse soldaten “lichamelijke ziekten” verspreid zijn. Degenen die dit zedelijk verval tegen moeten gaan zijn volgens Gervasius de ouders. Voor opvoeding hebben zij immers “een sacramentele wijding en zending voor van Onze Moeder de H. Kerk” (4-5-1945). Op deze manier moeten de kinderen weer opgevoed worden “tot een edel, kuis en sterk geslacht” (19-1-1945).
De retoriek van Brabantia Nostra
De nadruk die Gervasius in deze artikelen legt op het Katholicisme en de eigenheid en unieke eigenschappen van het ‘Brabantse volk’, ademt de retoriek van Brabantia Nostra. Dit tijdschrift was in de jaren voor de Tweede Oorlog uitgegroeid tot een bredere beweging die het katholieke Brabant weer een centrale, zelfbewuste, plek in Nederland wilde laten innemen. Tegelijkertijd was een defensieve houding tegenover buitenlandse invloeden in Brabant een “wezenlijk kenmerk” van Brabantia Nostra (Van Oudheusden 103).
Met name de afsluitende zinnen van Gervasius’ artikel passen vlekkeloos in Brabantia Nostra. De angst voor een weloverwogen “radicale aanval op onze oude en beproefde Brabantse zeden” en de oproep aan ‘Brabant’ op de hoede te blijven hiervoor zijn typerend voor de genoemde defensieve houding tegenover ‘niet-Brabantse’ invloeden. Dit bewaken van wat beschouwd werd als het ‘volkseigene’ of de ‘volkscultuur’ zie je in de jaren ‘30, ‘40 en ‘50 van de twintigste eeuw ook wel bij volkskundigen, zoals Jos. Schrijnen, waarbij vaak verwezen werd naar een bepaalde oertijd waarvan de essentie verloren dreigt te gaan. Enige twijfel of Gervasius zich verwant voelde aan het gedachtegoed van Brabantia Nostra neemt hij tot slot weg als hij afsluit met wat wel de lijfspreuk of het wachtwoord van de beweging is genoemd: “Edele Brabant Were Di”.
Traditionele zeden?
Het romantisch-conservatisme waar Brabantia Nostra en Gervasius delen van uitmaakten had het dus graag over een ‘oertijd’, maar het exacte historische moment hiervan was eigenlijk niet duidelijk bepaald. Zo schrijft Gervasius in Groot Tilburg wel over “oude en beproefde Brabantse zeden”, maar hij verwijst eigenlijk - zonder dat hij het doorheeft - zelf vooral naar zeden die ‘pas’ sinds de negentiende eeuw ontstaan waren.
Tot aan de negentiende eeuw was het jezelf kleden als het andere geslacht namelijk vaak op Bijbelse gronden wel verboden, maar in de praktijk werden vrouwen er eigenlijk alleen voor veroordeeld in combinatie met een ander misdrijf. Vrouwen werden niet beschouwd als apart geslacht, maar als minderwaardige variant van een man. Als een vrouw vervolgens wilde stijgen op de sociale ladder door zich voor te doen als man, kon dit regelmatig en afhankelijk van de context op begrip rekenen. De belangrijkste factoren hierin waren de mate van succes van de vrouw in kwestie, haar motieven en of er dus nog andere misdrijven waren gepleegd. Er zijn ook een aantal Brabantse voorbeelden van zulke vrouwen, zoals Maria van Antwerpen en Mary Read.
In de negentiende eeuw verschuift dit denken. Er is meer en andere aandacht voor de biologische verschillen tussen mannen en vrouwen. Beiden krijgen ook een eigen, onveranderlijke positie in de samenleving. Het doorbreken van deze rollen, bijvoorbeeld door je als het andere geslacht te kleden, stuitte voortaan op meer tegenstand. Zo stond een verbod hierop in veel plaatsen tot in de jaren ‘70 in de gemeentelijke wetboeken. Deze ‘traditionele’ genderrollen zullen op het netvlies van Gervasius hebben gestaan bij het schrijven van zijn artikelen.
Helaas is de directe aanleiding voor het schrijven van Gervasius (nog) onbekend, maar vanaf de jaren ‘30 zullen vrouwen in broeken meer en meer verschenen zijn in het straatbeeld. Gervasius had, als geestverwant van Brabantia Nostra en religieuze conservatief, ‘traditionele’ beelden bij vrouwen- en mannenrollen, waar deze ontwikkeling tegenin druiste. Hij was zo een conservatieve krijger in de strijd om de Brabantse identiteit.
Bronnen
P. G., “Het Moreel van ons Volk aangetast?”, in: Groot Tilburg (19 januari 1945), 1.
P. G., “Zedelijke Wederopbouw”, in: Groot Tilburg (26 januari 1945), 1.
“Odoorn schrapt travestieverbod”, in: NRC Handelsblad (10 mei 1972), 6.
“Cross dressing”, Atria.nl (geraadpleegd op 17 oktober 2019).
Duits, L., Dolle mythes. Een frisse factcheck van feminisme toen en nu, Amsterdam, 2017.
Regout, C., Wie heeft de broek aan?, op: modemuze.nl (geraadpleegd 17 oktober 2019).