Oorlog op Brabantse bodem was een wereldoorlog

Russische dwangarbeiders

Russische dwangarbeiders bij de bevrijding in Eindhoven, september 1944. De Russen waren door de Duitsers tewerkgesteld op vliegveld Welschap. (1944, Regionaal Historisch Centrum Eindhoven)

Alle rechten voorbehouden

Op een koele junidag in 2004 rooit Ad van Esch van de gemeentelijke plantsoenendienst in het centrum van Moergestel een boom. Dagelijks werk. Maar dan vist hij onder de boomwortels een terracotta schaal op, een kruikje en twee bekertjes. Zelfs het Meldpunt Archeologische Bodemvondsten van de provincie weet zich aanvankelijk geen raad met de vondst.

Uiteindelijk brengt een provinciemedewerker van Marokkaanse origine uitkomst: zijn moeder heeft ook zulk aardewerk, maar dan groter. Het blijkt te gaan om een schaal voor couscous (el kasria), een kruikje voor koude dranken (el barrada) en twee bekertjes voor lang houdbare boter (el khabia). Zes jaar later zal in een tuin in Nispen ook een khabia opgegraven worden. Hoe kwam dat Marokkaanse aardewerk in Brabantse bodem terecht?

 

Marokkanen verdedigden Brabant

De verklaring is snel gevonden. In 1939 stonden tienduizenden Marokkaanse koloniale soldaten rondom Duinkerken klaar om in het geval van een militaire aanval van Hitler-­Duitsland het Noord-Franse industriegebied, de havenstad Antwerpen, de Schelde en Nederland te verdedigen. Op 10 mei 1940 was het zover, de nazi’s vielen Nederland binnen. Het Franse Zevende leger snelde Nederland te hulp en stond nog diezelfde dag op Brabantse bodem. Maar ze konden de volgende dag weinig hulp meer bieden. Het Nederlandse leger had de Peel-Raamstelling al verlaten en vluchtte ­ongeorganiseerd richting het westen. Bij een brug over de Reusel bij Moergestel vond nog een treffen met de Duitsers plaats, waarbij twee Franse militairen om het leven kwamen. Een terugtrekkende Marokkaanse soldaat liet daar in de ­buurt zijn eetgerei achter. Het verdween in de Brabantse grond tot Ad van Esch het in 2004 opgroef en daarmee het materiële bewijs leverde van de aanwezigheid van Marokkaanse soldaten op Brabantse bodem in de meidagen van 1940.

De lijst met Franse militaire oorlogsslachtoffers 1940-1945 is lang: 144.083 Fransen, 17.785 Algerijnen, 3.225 ­Tunesiërs, 1.730 Senegalezen, etc. Er sneuvelden ook 7.675 Marokkanen. Waarschijnlijk niet één in Brabant. Maar dat doet niks af aan het belang van deze ‘koloniale troepen’ in het Franse leger. Zo wist de Marokkaanse cavalerie de Duitse opmars in de Franse Ardennen te vertragen, ten koste van 2.100 doden in eigen gelederen. 18.000 Marokkanen werden krijgsgevangen gemaakt. 4.000 weten naar Duinkerken te vluchten, waar een evacuatie naar Engeland was voorbereid. Bij Duitse luchtaanvallen op zee vielen echter nog verscheidene slachtoffers. Hun stoffelijke resten spoelden weken ­nadien aan op de Belgische en Nederlandse kust. Ze liggen begraven in het Zeeuwse Kapelle.

Marokkaanse krijgsgevangenen

Een groep Marokkaanse krijgsgevangenen in Vlissingen die als soldaat in het Franse leger hebben geholpen bij de verdediging van Nederland. (Foto: 1940, NIOD)

Alle rechten voorbehouden

Joodse vluchtelingen 

Enkele honderden Joodse vluchtelingen uit Duitsland, Oostenrijk en Oost-Europa streken, na het aan de macht komen van Hitler, in de periode april 1933-mei 1940 neer in Brabant (Tilburg 180, Eindhoven 162, Breda 50, Den Bosch 72, Oisterwijk enkele tientallen). In het eerste oorlogsjaar ­kwamen er nog enkele honderden bij, die merendeels reeds woonachtig waren in Nederland. Het aantal Joodse passanten in Brabant was veel hoger, alleen in Tilburg al klopten er in de periode 1933-1939, 2680 buitenlandse Joden om hulp aan.

In Nederland woonden in 1941 ook nog 8.000 Joden met een andere buitenlandse nationaliteit. Eén daarvan was Rachel Berger, geboren in 1898 te Jaffa (Palestina), dat toen nog deel uitmaakte van het Ottomaanse (Turkse) Rijk. Tijdens de oorlogsjaren verbleef ze in het ‘Rijks Krankzinnigen­gesticht’ te Eindhoven. Ze werd door de nazi’s op 26 maart 1944 vermoord in Auschwitz. Zij was één van de ongeveer honderd Joden in Nederland met een Turkse achtergrond. Het grootste deel van deze groep overleefde de Holocaust omdat Turkije tijdens de Tweede Wereldoorlog neutraal was. In Nederland woonde ook een grote groep Joden die in Suriname waren geboren. Honderd van hen werden in de vernietigingskampen vermoord.

In de mondiale oorlogsvluchtelingengeschiedenis speelden Istanbul, Casablanca en Curaçao een belangrijke rol. Het ­waren veilige havens voor Europese Joden die vluchtten naar Palestina of Amerika. Vanaf februari 1941 bood de Turkse ­regering doorgang aan Europese Joden op weg naar Palestina, mits ze over een Engels visum beschikten. Officieel bereikten zo 16.474 Joden met visum Palestina, maar het aantal ille­gale passanten was veel groter. Ook 282 Nederlandse Joden wisten op deze manier via Istanbul aan de nazi’s te ontsnappen.

Via de Marokkaanse havenstad Casablanca ontkomen in 1941-1942 zo’n 10.000 Europese Joodse vluchtelingen (ook Nederlanders) naar de Verenigde Staten. Het Franse Vichy-regime, dat na de capitulatie van Frankrijk met de Duitsers samenwerkt, zal na 1942 dergelijke vluchtelingentransporten verbieden. Het Nederlandse koloniale regime op de Antillen reageerde aanvankelijk afhoudend om Joodse vluchtelingen uit Europa op Curaçao toe te laten. Eind 1941 mocht dan toch het eerste schip met Joodse vluchtelingen de haven binnen.

 

Antillianen en Surinamers in het Brabantse verzet

De Arubaan Boy Ecury (1922) groeit op in een bemiddeld katholiek gezin, bezoekt de fraterschool op het eiland en wil naar de militaire academie op Portorico. Daar blijkt hij echter vanwege zijn donkere huidskleur niet welkom. Dus wordt het Nederland, waar hij in het Brabantse Oudenbosch een handelsdiploma behaalt. Maar ook hier wordt hij regelmatig op straat uitgescholden voor ‘neger’.

Boy sluit zich tijdens de Duitse bezetting aan bij een Antilliaanse verzetsgroep in Tilburg, waartoe ook de studenten Evert Maria Newton, Luís de Lannoy en Tirso Sprockel behoren. De uitvalsbasis is een pension in de Willem II-straat, waar Newton verblijft. Sprockels woning fungeert als onderduikadres voor Joden en piloten. De Lannoy werkt op een distributiekantoor en kan zo bonnen bemachtigen voor onderduikers. De Antilliaanse studentengroep verspreidt ook illegale bladen. Met brandbommen wordt gepoogd vrachtauto’s, volgeladen met textielproducten voor Duitsland, in vlammen te laten opgaan.

Dadendrang en avontuur hebben soms de overhand. Op het nippertje ontsnapt Boy in 1944 aan arrestatie door de Sicherheitsdienst (SD), als hij net na een Duitse inval bij het onderduikadres van de Tilburgse Coba Pulskens geallieerde piloten wil afleveren. Door zijn donkere uiterlijk valt hij in Brabant te veel op en verkast hij naar Rotterdam. Daar wordt hij na verraad aangehouden door de SD en op 6 november 1944 geëxecuteerd op de Waalsdorpervlakte.

Tilburg is ook de stad waar tijdens de bezetting de Surinaamse arts Joop Lichtveld financierder is van het verzet voor hulp aan onderduikers. Kamp Vught is de eindbestemming in Nederland van enkele gearresteerde Surinaamse verzetslieden: Chris van de Montel en zijn dochter Louise, die in het kamp al snel bekend staat als de ‘Vughtse nachtegaal’. Het zingen is voor haar een manier om te ontsnappen aan de gekte.

Ze overleeft er ook het ‘bunkerdrama’, waarbij 90 vrouwen als strafmaatregel in een kleine bunker worden opgesloten en verschillenden de volgende ochtend gestikt blijken. Ook de meest bekende Surinaamse antikolonialist en antifascist Anton de Kom wordt na zijn arrestatie in augustus 1944 naar kamp Vught overgebracht. Hij overleeft de Duitse kampen niet.

Segundo Jorge Adelberto (Boy) Ecury

De uit Aruba afkomstige verzetsstrijder Segundo Jorge Adelberto (Boy) Ecury werd op 6 november 1944 gefusilleerd. (Foto: z.j., NIOD)

Alle rechten voorbehouden

‘Russen’ in Brabant

De Azerbeidzjaanse Sovjetsoldaat Mamed Mamedov werd in de herfst van 1943 krijgsgevangen gemaakt door het Duitse leger. Hij was een van de honderdduizenden ‘Russen’ die de onmogelijke ‘keuze’ kregen te verhongeren in de Duitse kampen óf zich ‘vrijwillig’ te melden voor de Osttruppen, die achter het front fungeerden als hulptroepen van de nazi’s. Mamedov ‘koos’ voor het Wehrmachtuniform en hij was niet de enige. 

Een miljoen Russen, Wit-Russen, Oekraïners, Turkestanen, Azerbeidzjanen, Noord-Kaukasiërs, Georgiërs, Armeniërs en Wolga-Tartaren meldden zich. Vele duizenden daarvan werden gestationeerd in Nederland, vooral aan de kust. Mamedovs groepje komt terecht in Aarle-Rixtel, Asten en Mierlo-Hout. Later werden ze ingezet om een munitiedepot in Oisterwijk te bewaken. Een groep Noord-Kaukasiërs en Wolga-Tartaren bevond zich vanaf het najaar 1944 rondom de Biesbosch om daar als onderdeel van de 711e Duitse ­infanteriedivisie te pogen de geallieerde opmars te stoppen.

Na de bevrijding kwamen nog eens 4.000 Russische dwangarbeidsters uit Duitsland naar Nederland. De gealli­eerden wilden deze Osttruppen en dwangarbeidsters zo snel mogelijk laten terugkeren naar de Sovjet-Unie. Op 18 augustus 1945 werd daartoe een speciaal kamp onder Russische ­leiding geopend in een leegstaande schoenfabriek in ­Tilburg. De rode hamer-en-sikkelvlag wapperde in de roomse textielstad; portretten van Marx, Lenin en Stalin sierden de fabrieksmuren. Slechts 350 repatrianten ‘meldden’ zich, vaak nadat ze bij een razzia opgepakt waren. Stalin beschouwde krijgsgevangenen en dwangarbeiders namelijk als verraders, die bij thuiskomst de Goelag wachtte. Mamedov ontsnapte daar­aan; op weg naar een repatriëringskamp in Brussel wist hij te vluchten. Hij dook onder met hulp van een Oisterwijks meisje dat hem al eerder voorzag van voedsel. Dat meisje werd in 1951 zijn vrouw. 14.000 ‘Russen’ in Nederland waren minder gelukkig en werden teruggestuurd naar Stalins Goelag.

 

Zwarte bevrijders

Brabant werd bevrijd door Britten, Canadezen, Amerikanen en Polen. Minder bekend is dat aan geallieerde zijde ook zwarte soldaten meevochten, vooral in het Amerikaanse leger maar ook in de Nederlandse Prinses Irene Brigade. In 1941 sloot premier Gerbrandy nog uit dat ‘nikkertjes’ daarin opgenomen zouden worden. Maar als de Prinses Irene­ Brigade in augustus 1944 aan de Normandische kust landt, behoorden ook gekleurde Surinamers, onder wie Leo Alvarez, daartoe. Alvarez maakte onderdeel uit van de troepenmacht die vanuit Oirschot Tilburg zal bevrijden. Maar ergens ten zuiden van de stad werd hij dodelijk getroffen.

Ook Surinaamse en Antilliaanse vrouwen van het Vrouwen Hulpkorps zullen vanaf september 1944 hulp bieden aan de bevolking en oorlogsgewonden in het bevrijde Zuiden. De Surinamer André Kroes werd als marinier in het bevrijde Zuiden gestationeerd en na de bevrijding – tegen zijn wil – uitgezonden naar de door Nederland gevoerde koloniale oorlog in Indonesië. Na zijn terugkeer uit Indonesië zal hij om die reden het Korps Mariniers verlaten.  

Armeniërs in Wehrmachtuniform

Twee Armeniërs in Wehrmachtuniform tussen het Moergestelse gezin van kapper Noud Jansen. (Foto: 1944, collectie Ad Wolfs)

Alle rechten voorbehouden

Nieuwe helden?

De dochter van de Azerbeidzjaan Mamedov probeerde van haar vader een Nederlandse verzetsman te maken, die in het Brabants Dagblad reeds als ‘knuffelrus’ gepresenteerd werd. Multicultureel Tilburg kreeg met de Arubaanse verzetsjongen Boy Ecury en de Surinaamse militair Leo Alvarez nieuwe ­lokale helden naast Peerke Donders. Binnen de Marokkaanse gemeenschap werd het Zeeuwse Kapelle een bedevaarts­oord op 4 mei. De daar begraven Marokkaanse soldaten leken als ‘bevrijders’ een tegenwicht te kunnen bieden voor Wilders en de negatieve publiciteit over migrantenjongeren. 

Marokkaanse soldaten waren echter niet betrokken bij de bevrijding van Nederland. In mei 1940 waren ze, als onderdeel van het Franse leger, wel in Brabant, maar nauwelijks zichtbaar. Dat gold niet voor de Belgische en Franse Ardennen, waar ze dapper tegenstand boden aan het snel op­rukkende Duitse leger. Ze leverden met 40.000 tot 75.000 manschappen een nog veel belangrijkere rol bij de bevrijding van delen van Italië, Frankrijk en Duitsland. Slechts een handjevol ­Surinaamse en Antilliaanse soldaten was betrokken bij de bevrijding van Brabant. Maar de invasie van de Amerikanen in Noord-Afrika draaide geheel op olie uit de Antillen. ­Suriname voorzag de geallieerden van bauxiet, waaruit ­aluminium voor gevechtsvliegtuigen geproduceerd werd. Uit Brabant werd één Joodse vrouw van mogelijk Turkse ­origine gedeporteerd en vermoord in de vernietigings­kampen. Istanbul, Casablanca en Curaçao waren toegangspoorten voor Joden die naar respectievelijk Palestina en Amerika wilden vluchten. 

De uitkomsten van de Tweede Wereldoorlog betekenden een forse klap voor het kolonialisme. Europa hield definitief op het centrum van de wereld te zijn, waarin slechts een marginale plaats was weggelegd voor gekoloniseerde volkeren. De beide mondiale oorlogen zouden voortaan vooral als wereldgeschiedenis beschreven worden. Hebben we daarvoor naast de oude ‘Soldaat van Oranje’ nieuwe multi­culturele helden nodig om het lokale en nationale gemeenschapsdenken te versterken in een tijd van mondialisering en individualisering? Of herdenken we op 4 mei alle mannen en vrouwen, waar ter wereld dan ook, die niet voor tirannen zwichtten en dus het licht brandend hielden? In een wereldgeschiedenis van de oorlog moeten alle tinten grijs, zwart en wit aandacht krijgen. No more heroes anymore.

 

Bronnen

Van den Oord, A., Allochtonen van nu & de oorlog van toen. Marokko, de Nederlandse Antillen, Suriname en Turkije in de Tweede Wereldoorlog, Houten, 2004.

Van den Oord, A., Rijssen, J., en Schouten, T., Een gemeenschappelijke strijd. Tilburg, Suriname, Aruba en de Antillen in de Tweede Wereldoorlog, Tilburg, 2007.

Postma, F., De repatriëring van Sovjetonderdanen uit Nederland 1944-1956, Amsterdam, 2003.

Smits, N., “Een merkwaardige Marokkaanse bodemvondst achter De Keizerin te Moergestel. Bewonings- en gebruiksgeschiedenis van het pand St.-Jansplein 3a”, in: De Kleine Meijerij 56 (2005), 3-11.

http://www.bevrijdingintercultureel.nl (stand op 2 juli 2018).