De Sint-Felixvloed van 1530
De bewoners van de Scheldedelta kenden de voortekenen van het weer; een combinatie van zware noordwesterstorm en springvloed tijdens volle maan betekende dat er een stormvloed in aantocht was. Zo ook op 5 november 1530 toen de Sint-Felixvloed huis hield. Bijna geheel Zeeland overstroomde en alle polders tussen Antwerpen en Bergen op Zoom werden getroffen.
Direct werd er een commissie ingesteld die de schade moest inventariseren. Deze stond onder leiding van Jan III van Glymes (1452-1532), heer van Bergen op Zoom. Hij rapporteerde aan landvoogdes Margaretha van Oostenrijk (1480-1530) dat er 15 á 16 dijken in zijn gebied waren doorgebroken en dat het gehele platteland van Zeeland was overstroomd alsmede enkele steden.
Heer Jan verzuchtte “nous sommes entré en guerre contre Dieu nostre createur qui nous punist” (“we zijn een oorlog begonnen tegen God onze Schepper die ons straft”), hij kon alleen nog maar bidden. Zijn advies aan de landvoogdes was om duizend tot tweeduizend ‘pioniers’ naar het getroffen gebied te sturen om samen met de bewoners de dijken te herstellen en het land te herwinnen. Dat advies werd overigens niet opgevolgd; wellicht waren de kosten te hoog. De bewoners stonden er dus alleen voor. Wel werden er zowel vanuit Antwerpen als vanuit Bergen op Zoom schepen naar het rampgebied gestuurd met graan en andere levensmiddelen. Veel voedselvoorraden voor de winter waren namelijk verloren gegaan.
Herstelwerkzaamheden rond Bergen op Zoom
Heer Jan III zette zich wel in voor de kwartieren in zijn eigen Land van Bergen op Zoom (het latere Markiezaat), een groot deel van het huidige West-Brabant. Zijn raad- en rekenkamer bemoeide zich intensief met de herbedijkingen van de polders in het Zuidkwartier ten zuiden van Bergen op Zoom. Doordat de Oostwatering in oostelijk Zuid-Beveland was ondergelopen kwamen de oevers en dijken van het Zuidkwartier onder grotere druk te staan van de watermassa. Om verdere overstromingen te voorkomen was het belangrijk dat de dijken zo snel mogelijk zouden worden hersteld.
De ingelanden (landeigenaren in een waterschap) waren echter niet bereid om hieraan financieel bij te dragen en werkten de raad- en rekenkamer zelfs tegen bij de herstellingen. Ook bleken de ingelanden van de verschillende polders hierbij niet te willen samenwerken, bang dat de ingelanden van de ene polder meer moesten bijdragen dan de andere. De herstelwerkzaamheden in het West-, Oost- en Noordkwartier van het Land van Bergen op Zoom verliepen overigens wel voorspoedig.
Een nieuwe stormvloed in 1532
Helaas werd de Scheldedelta twee jaar later alweer getroffen door een nieuwe stormvloed tijdens de nacht van 1 op 2 november 1532. Deze stormvloed was nog heviger dan die van 1530 en ook nu waren er talloze dijkdoorbraken. De Oostwatering ging definitief verloren en bleef onder water. De meeste bewoners moesten hun dorpen en boerderijen verlaten. Alleen de stad Reimerswaal herstelde en bleef nog een eeuw als eiland behouden. Al snel werd door de centrale regering besloten om het eiland met de parochies Agger, Bath en Hinkelenoord te herbedijken. Dit was belangrijk omdat men hiermee kon voorkomen dat de vaargeul van de Schelde naar Antwerpen zou verzanden.
Sint-Pontiaansdag 1552
Doordat een groot deel van Zuid-Beveland nu onder water stond, kwamen de dijken langs de zuidkust van Tholen en de kust ten noorden en zuiden van Bergen op Zoom onder druk te staan van de grote watermassa die er tijdens stormen tegen beukte. Op 13 januari 1552, Sint-Pontiaansdag, vernielde een stormvloed opnieuw veel dijken en oeverwallen. Vooral de kust van West-Brabant kreeg het zwaar te verduren en ook het eiland met Agger, Bath en Hinkelenoord liep weer onder water. Keizer Karel V (1500-1558) beval dat de dijken van het eiland snel moesten worden hersteld, maar van dit plan kwam niets terecht. Het eiland bleef blank staan en werd nu definitief verlaten.
Ook nu verliep de herbedijking van de polders in het Zuidkwartier van het Markiezaat moeizaam. Ondanks de lastenverlichting voor de ingelanden door vrijstelling van belastingen voor een periode van twintig jaar, leidde de verdeling van de herbedijkingskosten tot herhaalde rechtszaken.
De Allerheiligenvloed van 1570
De grootste watersnoodramp van de zestiende eeuw vond plaats op 1 november 1570 en ging de geschiedenis in als de Allerheiligenvloed. Het stormde al een paar dagen vanuit het noordwesten en het was nieuwe maan. Op 1 november werd het ook nog springtij, wat betekende dat de vloed een meter hoger zou zijn dan normaal.
Die ochtend kwam de raad- en rekenkamer van het Markiezaat met spoed bijeen. Geconstateerd werd dat de storm alsmaar toenam en dat het water tijdens eb niet daalde waardoor “deese aenstaende getijden seer uuytnemende hooghe vloet” te verwachten was (de volledige waarschuwing staat onderaan deze pagina). Het college vaardigde een stormwaarschuwing uit – de eerste in de geschiedenis – en liet deze brieven direct bezorgen bij de dijkgraven van het Noord- en Zuidkwartier.
‘s Middags en ‘s avonds braken op ontelbare plaatsen de dijken door van de Vlaamse kust tot in Noord-Duitsland. Veel polders, dorpen en steden overstroomden; het was een gigantische catastrofe. De vloedgolven waren zelfs nog hoger dan die tijdens de Watersnoodramp van 1953. Het is niet precies bekend hoeveel slachtoffers er vielen. Volgens een berijmd verslag van Jan Fruytiers waren dat er honderdduizend in het gehele rampgebied en zo’n drieduizend in het zuidwestelijk deltagebied. Dit is waarschijnlijk een te hoge inschatting. Tegenwoordig schat men het totale aantal slachtoffers van de Allerheiligenvloed op ruim twintigduizend. Daarnaast verdronken er onnoemelijk veel dieren en gingen voedselvoorraden verloren.
De schade in het Markiezaat
In Bergen op Zoom was er schade aan de havendijken. Rond middernacht en de volgende ochtend op 2 november kwamen de eerste rapportages uit het Markiezaat. Alle kwartieren waren getroffen met tientallen dijkdoorbraken, maar de dorpen en polders ten noorden en zuiden van Bergen op Zoom het meest. Er werd besloten dat de officieren van de dijkage van het Zuid- en Noordkwartier de volgende ochtend, 3 november, om negen uur zouden worden ontboden samen met de meeste ingelanden en bestuurders van de overstroomde polders en dorpen. Om te voorkomen dat men niet zou komen opdagen werd de boodschap bezorgd door deurwaarders. Het was immers te verwachten dat de ingelanden liever in de buurt van hun overstroomde bezittingen wilden blijven.
In de vergadering van die ochtend werd besloten om de overstroomde polders opnieuw te bedijken. Het verslag van de raad- en rekenkamer vermeldt de namen van alle aanwezigen. Het zijn er behoorlijk wat; alle dijkgraven, schepenen, baljuws, landmeesters en ingelanden van de overstroomde gebieden waren present.
Een paar dagen later werd door de Raad van Brabant maar liefst 14.000 Karolusguldens (anno 2020 ruim € 446.000) voorgeschoten om de herbedijkingen in het Noord- en Zuidkwartier te financieren. Voormalig rentmeester-generaal François Mahieu werd benoemd tot algemeen dijkgraaf, waarmee het gebied één groot waterschap werd. In naam van koning Filips II (1527-1598) werden de geplande werkzaamheden en de organisatie hiervan vastgelegd in een zeer gedetailleerd “principael octrooi”. Uiteindelijk moest men vanwege de twee jaar eerder begonnen Tachtigjarige Oorlog het aantal herbedijkingen beperken en werd het dorp Hildernisse als definitief verloren beschouwd.
De gebieden die onder water bleven staan werden op de kaart gezet als het “Verdronken Land van het Markiezaat van Bergen op Zoom” en het “Verdronken Land van Zuid-Beveland”. Doordat de rivier de Schelde hier niet meer bedwongen werd door dijken kon het water zich over een groot gebied verspreiden. De vaargeul tussen Bergen op Zoom en de samenloop met de Honte (de latere Westerschelde) werd hierdoor, zoals gevreesd, steeds ondieper. Schepen vanuit Holland en Bergen op Zoom konden nu nog wel via de Boomkreek en het Kromvliet naar de Honte varen en vandaaruit naar Antwerpen. Uiteindelijk zouden ook deze vaarroutes verzanden en was men genoodzaakt om door de vaargeul de Roompot om te varen via Arnemuiden. Het gevolg was dat Bergen op Zoom niet meer goed per schip te bereiken was via de Schelde (de latere Oosterschelde); desastreus voor deze handelsstad.
Er waren ook plannen voor herstelwerkzaamheden in de gehele Scheldedelta, waaronder een ambitieus dammenplan van de beroemde waterstaatkundige Andries Vierlingh, maar die werden niet uitgevoerd vanwege de Tachtigjarige Oorlog. Veel ondergelopen polders werden pas na afloop van deze oorlog drooggelegd.
Bronnen
Slager, K., Watersnood. Hét beeld- en verhalenboek over ‘de ramp’, Haarlem, 2013.
West-Brabants Archief: Archief van de Raad- en Rekenkamer van de markiezen van Bergen op Zoom, inv.nr. 15, fol. 342-345.
De stormwaarschuwing van november 1570:
"(...) Hebben die voirsc[reven] gecommitteerde aenmerckende dat die groote stormen van winde, ghisteren begonst seer haestelijck ende geweldelijck vermeerderden, dat oyck die vloet nyet en ebde oft wederom t’seewaerts en vertrocken, waer deure dat ende voer seker moeste verwachten deese aenstaende getijden seer uuytnemende hooghe vloet. (...)"