Gezagdrager
De adellijke familie Speyart van Woerden woonde generaties lang in Gelderland en Zuid-Holland, maar had grote landerijen verworven in Noord-Brabant. De grootvader van Speyart vestigde zich in Breda; zijn vader werd er officier van justitie. Speyart studeerde rechten in Utrecht en promoveerde in 1912. Daarna werkte hij achtereenvolgens bij het Openbaar Ministerie van het kantongerecht en het Openbaar Ministerie van de rechtbank van zijn woonplaats Breda.
Vier jaar lang zat hij voor de Rooms-Katholieke Staatspartij in de Bredase gemeenteraad. Hij stelde zich nooit op als een uitgesproken politieke figuur, maar als de gezagdrager die gerespecteerd moest worden. Tot zijn verrassing werd Speyart in 1933 benoemd tot advocaat-generaal bij het Gerechtshof in Den Haag. Het jaar daarop keerde hij naar Brabant terug als procureur-generaal bij het Gerechtshof in Den Bosch. Zijn benoeming in deze functie was opmerkelijk, omdat hij zeer jong was en bovendien katholiek. Bij de rechterlijke organisatie kwam dat tot die tijd weinig voor. Onderbroken door de oorlogsjaren bleef Speyart in functie tot zijn pensionering in 1955.
Speyart was actief in verschillende verenigingen van algemeen belang. Hij belandde doorgaans op de voorzitterszetel. Zo was hij lid van het dagelijks bestuur van het Rode Kruis, voorzitter van de Koninklijke Nederlandse Geleidehondenschool, ondervoorzitter van het Provinciaal Genootschap voor Kunsten en Wetenschappen in Noord-Brabant en voorzitter van verschillende verenigingen op het gebied van de reclassering. Daarnaast was hij kamerheer in buitengewone dienst van de koningin en Maltezer ridder.
Onkreukbaar
Speyart was een gelovig katholiek, een intelligent jurist en een man met grote bestuurlijke capaciteiten. Hij was zeer formeel en weinig flexibel. Tegenover oude opponenten kon hij rancuneus zijn. Door zijn wijze van optreden joeg hij nogal eens mensen tegen zich in het harnas. Juridisch had hij doorgaans het gelijk aan zijn zijde, maar met de (politieke) gevoeligheden van anderen nam hij het niet zo nauw. Hij was een onkreukbare man die goed wist op welke wijze hij zijn grote macht effectief kon laten zijn. Zeer strenge eisen stelde hij aan anderen, maar de strengste eisen aan zichzelf. Hij was de personificatie van het gezag dat hij autoritair en op paternalistische wijze uitoefende in Noord-Brabant en Limburg. Hij voelde zich de vader van 'zijn' Brabanders; misschien verkoos hij zijn werk zelfs bewust boven een huwelijk.
De zaak Oss
In de jaren dertig zag Speyart als procureur-generaal en fungerend directeur van politie in Brabant en Limburg erop toe dat zijn katholieke schapen in het gareel liepen, zowel in juridische als in politieke zin. Hij was fel anti-communist, maar keerde zich even fel tegen de nationaal-socialistische agitatie in Zuid-Nederland. Zó fel, dat minister van Buitenlandse Zaken jhr. A.C.D. de Graeff zich in januari 1936 erover beklaagde dat hij nu al twee jaar bezig was om te verhinderen dat Speyart minister van Justitie J.R.H. van Schaik ertoe zou brengen om tot uitwijzing van Duitse nazi's over te gaan.
In 1938 raakte Speyart in opspraak, toen minister van Justitie C.M.J.F. Goseling op zijn verzoek de in Oss gestationeerde speciale marechausseebrigade de opsporingsbevoegdheid ontnam. Enkele jaren eerder had deze brigade de beruchte bende van Toon de Soep opgerold. Hiervoor waren de brigadiers door koningin Wilhelmina gedecoreerd. Volgens Speyart was de brigade over het paard getild. Na een aantal geruchtmakende onderzoeken - waarbij in twee gevallen priesters betrokken waren - besloot hij aan 'deze terreur' een einde te maken. Het felle optreden van Speyart werd scherp veroordeeld in anti-papistische artikelen in de nationaal-socialistische en 'neutrale' pers. Formeel werd hij echter door de ambtenarenrechter in het gelijk gesteld. De politieke consequenties bleek hij evenwel onderschat te hebben: uiteindelijk leidde de zaak Oss tot de val van de katholieke minister van Justitie, die Speyart de hand boven het hoofd hield. De procureur-generaal bleef in functie.
Na de Duitse inval werd Speyart begin september 1940 ontslagen. Eind januari 1941 werd hij opgepakt en als gijzelaar naar het concentratiekamp Buchenwald gebracht. Later kwam hij terecht in het gijzelaarskamp te Sint Michielsgestel, waar hij een sociaal fonds beheerde en kinderen van mede-gijzelaars aan onderduikadressen hielp. Verkleed als pater wist hij op 8 september 1944 te ontsnappen en onder te duiken.
Conflict om 'foute' Nederlanders
Na de bevrijding van het zuiden van Nederland in het najaar van 1944 kwam het tot een scherp conflict tussen Speyart -het hoofd van de politie- en de minister van Justitie aan de ene kant en de voormalige illegaliteit aan de andere kant. De controverse spitste zich toe op twee punten, te weten de strijd om de arrestatiebevoegdheid en daarmee samenhangend de vraag naar de mate waarin de politie gezuiverd was. De illegaliteit had tijdens de bezetting haar eigen zuivering voorbereid. Zij wilde die volgens plan ten uitvoer brengen zonder politie, omdat zij meende dat de politie zelf onvoldoende gezuiverd was. Speyart zou het plan slechts saboteren. De procureur-generaal meende namelijk dat de politie voldoende gezuiverd was. Hij stond op zijn strepen en wilde zich de wet niet laten voorschrijven door de illegaliteit, zeker niet door de onder bevel van prins Bernhard staande Binnenlandse Strijdkrachten.
Zelfs de belangrijkste tegenstander van Speyart in deze kwestie, W.J.T. Serraris, hoofd van de arrestatie-afdeling van de BS in het district Den Bosch, moest toegeven dat 97% van de BS bestond uit 'meelopers of erger' die na de bevrijding waren toegestroomd. De opsporing, arrestatie en internering van 'foute' Nederlanders werd een chaos. In een woordenwisseling met mensen uit de illegaliteit eind 1944 vergeleek Speyart de BS met de bende van Toon van Soep! Deze uitlating ging vervolgens, enigszins uit haar verband gerukt, circuleren in illegale kringen. Alles wat misging met de vernieuwingsplannen van het voormalig verzet in Brabant werd hierna op het conto van de 'reactionaire procureur-generaal' geschreven. Diens grote starheid en autoritaire, vooroorlogse wijze van optreden deden het conflict nog scherper worden.
Doodsbedreiging
Uiteindelijk moest de illegaliteit, gesteund door het Militair Gezag onder generaal H.J. Kruls, het onderspit delven in de arrestatiekwestie: de uit Londen overgekomen ministers-kwartiermakers vaardigden arrestatierichtlijnen uit conform de richting-Speyart. Vervolgens stuurde de illegaliteit rechtstreeks aan op de uitschakeling van de procureur-generaal. Eind januari 1945 bezorgde zij Kruls een brief waarin stond dat Speyart binnen drie dagen uit de weg zou worden geruimd indien de regering hem niet uit het bevrijde zuiden weghaalde.
Kruls toog naar Londen waar premier P.S. Gerbrandy -die Speyart in tijden van spanningen 'volkomen ongeschikt voor procureur-generaal' achtte- en koningin Wilhelmina aandrongen op het ontslag van de procureur-generaal, maar minister van Justitie G.J. van Heuven Goedhart weigerde. Als compromis werd Speyart voor twee maanden op studiereis naar de V.S. gestuurd. De enquêtecommissie '40-'45 veroordeelde de handelwijze van Kruls en de regering: 'Men is hier geweken voor een bedreiging met terreur, die wellicht nog gefingeerd is geweest, hetgeen uit een oogpunt van handhaving van het gezag niet toelaatbaar geacht kan worden.'
De commissie concludeerde verder dat de visie van Speyart inzake de arrestatieproblematiek formeel gesproken de juiste was geweest, maar dat zijn gebrek aan plooibaarheid de belangrijkste reden was van het feit dat het noodzakelijke overleg met de illegaliteit niet van de grond kwam. Nader onderzoek naar de herkomst van de brief van januari 1945 liep op niets uit.
Waarborg voor continuïteit
De benoeming van zijn geestverwant J.E. de Quay tot minister van Oorlog in april 1945 versterkte de positie van Speyart. Men probeerde hem eerst nog weg te promoveren naar Den Haag, maar hij weigerde te capituleren. In de tweede helft van 1945 kon hij een begin maken met de wederopbouw van het politie-apparaat en het 'heroveren' van zijn bevoegdheden als procureur-generaal. Speyart was bijvoorbeeld een van de eersten die bij de minister van Justitie protesteerde tegen de behandeling van politieke delinquenten in de door het Militair Gezag beheerde interneringskampen. Het feit dat deze gezagdrager van de oude stempel zijn plaats herkreeg in het naoorlogse stelsel, maakte eigenlijk snel duidelijk dat de toekomstvisie van het verzet ten aanzien van maatschappelijke vernieuwing een illusie zou blijven. Speyart was een waarborg voor continuïteit. De procureur-generaal heeft dit in de periode 1945-1955 metterdaad nagestreefd. Hij stierf in 1986 in Breda.
Bronnen
Van der Goes van Naters, M., Met en tegen de tijd. Herinneringen, Amsterdam, 1980.
Groen, K., Landverraad. De berechting van collaborateurs in Nederland, Weesp, 1984.
Kruls, H. Generaal in Nederland, Bussum, 1975.
Van Merriënboer, J. "mr. C.M.J.F. Goseling. Parlementslid, partijvoorzitter, fractievoorzitter van de RKSP en minister van Justitie in de jaren dertig", in: Jaarboek van het Katholiek Documentatiecentrum 1990 (nr. 20, 1991), 97-121.
Verslag parlementaire enquêtecommissie regeringsbeleid 1940-1945, deel 5c, verhoren Speyart van Woerden, Felderhof, Mourik Broekman, Caljè, Van Heuven Goedhart, Gerbrandy, Abbing, Serraris en deel 5a, 472-478.
Wie is dat, 's-Gravenhage, 1955.
Dit artikel verscheen eerder in: J. van Oudheusden, e.a. (red.), Brabantse biografieën. Levensbeschrijvingen van bekende en onbekende Noordbrabanders. Deel 1, Amsterdam/Meppel, 1992.