Een rijke heerlijkheid
Bij het uitbreken van de oorlog was de heerlijkheid Loon op Zand redelijk welvarend. Het gelijknamige dorp met kasteel lag aan de weg die Breda en ‘s-Hertogenbosch met elkaar verbond, gelegen halverwege tussen beide vestingsteden in. Behalve die oost-westroute – die verder reikte naar enerzijds Antwerpen en anderzijds Nijmegen en Noord-Duitsland – lag de heerlijkheid ook aan een oude noord-zuidroute en bovendien aan de grenzen tussen Holland en Brabant en tussen de Meierij van ‘s-Hertogenbosch en het Land van Breda.
De turfwinning in de heerlijkheid was in volle bloei en deze brandstof was erg belangrijk voor ‘s-Hertogenbosch. Turfkonvooien naar die stad kregen gewapende escortes en de heerlijkheid moest met enige regelmaat ook gratis turf leveren voor het Bossche garnizoen. Ook hooi en graan moest door de heerlijkheid worden geleverd.
Loon op Zand in de frontlinie
In 1572 viel een Staats leger onder Willem van Oranje Limburg binnen en ontstond een frontlinie langs de Maas. In augustus 1573 werd Geertruidenberg veroverd, waardoor de Langstraat open kwam te liggen voor de Staatse troepen. Het kasteel van Gansooijen was al begin 1573 door Geuzen in bezit genomen, maar werd door Spaanse troepen heroverd. Als reactie werden Spaanse garnizoenen gelegerd in Gansooijen, Waalwijk, Loon op Zand en Tilburg.
Het kasteel van Loon op Zand ging deel uitmaken van de buitenste verdedigingsgordel rondom ’s-Hertogenbosch en kreeg in 1579 een Bosch garnizoen dat uiteraard moest worden ingekwartierd en bevoorraad, grotendeels door de lokale bevolking. Dat de dreiging van de oorlog concreet moet zijn gevoeld, blijkt ook uit het feit dat in 1581 het dorpsarchief veilig werd ondergebracht op het kasteel. In 1593 en in 1622 was dit opnieuw nodig, maar nu in ‘s-Hertogenbosch. Tijdens het beleg van ’s-Hertogenbosch in 1629 verhuisde het archief naar een geheime plaats, wederom om het veilig te stellen.
Kasteel Loon op Zand
Op 24 juni 1587 werd het kasteel van Loon op Zand door het Staatse garnizoen van Geertruidenberg ingenomen. Dat gebeurde na een belegering van een volle week waarbij het kasteel met een vijftal kanonnen werd beschoten. Vooral de middeleeuwse woontoren van het kasteelcomplex liep zware schade op.
Na de overgave, smeekten de mannen die (in Spaanse dienst) het kasteel hadden verdedigd ‘op hun knijen lijfs genaede. De capiteijns hebben sij de halsen afgesneden, de soldaeten gevanghen, de vrouwen de cleeders aen het middelijf afgesneden en soo wegh geiaeght’ (geciteerd in Adriaenssen, Staatsvormend geweld, p. 138). Zij kwamen met de kinderen aan de hand huilend aan in ’s-Hertogenbosch waar zij hun verhaal deden. De Staatse bezetting van Loon op Zand duurde tot 30 juli 1587, waarna de bezetters zich terugtrokken en het kasteel in brand staken.
Schansenbouw en Spanjaarden
Nadat het kasteel opnieuw in Spaanse handen was, vond provisorisch herstel plaats. Naast de lokale bevolking werden hiervoor ook honderd mannen uit Tilburg opgeroepen om te ‘pionieren’. Het kasteel werd voorzien van schanswerken en kreeg nu een garnizoen onder Octavio van Mansfeld. De aanvoer van turf bleef cruciaal voor ’s-Hertogenbosch. Het garnizoen dat deze transporten moest beveiligen werd na 1588 verplaatst van Loon op Zand naar de schans van Engelen waar de Loonse turfvaart uitmondde in de Dieze.
In deze periode zal het kasteel aan de meest kwetsbare oost- en noordzijde een aarden omwalling hebben gekregen om het te beschermen tegen vijandelijk kanonvuur. Deze wal is grotendeels nog aanwezig, al zal hij oorspronkelijk hoger zijn geweest. Ook aan de weg die vanuit Tilburg langs het kasteelterrein liep (de huidige Klokkenlaan) werd een schans opgeworpen die later weer werd geslecht. De Spaanse bezetting die op het kasteel werd gelegerd, was voor de lokale bevolking niet beter dan de Staatse.
Soldaten leefden van het land en deden dat royaal. Eind augustus 1587 werd geklaagd dat zodra iemand brood had gebakken, een koe gemolken of boter gekarnd, de soldaten alles meenamen. Zij maaiden alle gerst, haver, boekweit, hooi en broodgraan af en wie zich verzette, werd gedood, ‘soo dat de naebueren gescapen syn van hongher ende commer te vergaen’ (geciteerd naar Adriaanssen, p. 150).
Plunderen, muiten en brandschatten
In 1590 werd het kasteel opnieuw kortstondig door de Staatsen belegerd, maar dit keer zonder succes. In juni 1593 logeerde een kapitein met zijn krijgsvolk niet op het kasteel, maar in de kerk van Loon op Zand. Dat zal een legereenheid op doortocht zijn geweest. Behalve dat de ingekwartierde garnizoenen de lokale bevolking plunderden, zorgden ook muitende soldaten in heel de Meierij, ook in Loon op Zand, voor grote schade. Flinke bedragen werden uitgekeerd aan soldaten die voor een zogenaamde ‘sauvegarde’ (een vrijgeleide) zorgden: het dorp kocht veiligheid als de soldaten werden betaald.
Als de soldaten het geld niet kregen, kon het dorp rekenen op plunderingen, berovingen en brandstichtingen. De legers eisten van de inwoners haver, hooi, stro, wagens en paarden. Daarnaast moesten schapen, duiven en hoenders worden geschonken aan de legerleiders, die zich tijdens maaltijden hieraan te goed deden. De extra uitgaven wegens oorlogsschade liepen in deze jaren op tot vele duizenden guldens.
Ook in de bekende ‘slag van Lekkerbeetje’ die plaatsvond op de Vughterheide speelde het kasteel van Loon op Zand een bescheiden rol. In de nacht van 4 op 5 februari, de nacht voorafgaand aan de slag, logeerde de Franse aanvoerder Pierre de Breauté namelijk hier. Voordat hij naar het afgesproken strijdperk ging, legde hij ’s ochtends vroeg in de slotkapel zijn laatste biecht af en woonde er de heilige mis bij.
Benedictus van Kessel
Hoewel de positie van pastoor van Loon op Zand weinig bijzonder was, bleek Van Kessel in staat een interessante rol te vervullen tijdens de Tachtigjarige Oorlog. Zijn contacten met prins Frederik Hendrik, maar vooral zijn vriendschap met diens secretaris Constantijn Huygens, brachten hem in een bijzondere positie. Zo was hij als rooms-katholiek priester een zeer geschikte gesprekspartner voor de Spanjaarden, maar was hij tevens goed bevriend en bekend met de hoogste functionarissen aan Staatse zijde.
Eind jaren dertig en begin jaren veertig van de zeventiende eeuw was Van Kessel voortdurend in Den Haag of in Brussel om met allerlei hoge functionarissen te onderhandelen over vrede. Helaas liepen deze goedbedoelde pogingen op niets concreets uit. Vrede tussen beide partijen bracht hij niet tot stand.
Zijn goede relatie met Constantijn Huygens bezorgde hem een ‘sauvegarde’ waarmee hij ongehinderd als diplomaat kon reizen tussen Brussel en Den Haag. Maar tegelijkertijd stelde deze vrijbrief Van Kessel in staat om zijn werkzaamheden als pastoor van Loon op Zand te blijven uitoefenen, ook nadat de Staten-Generaal plakkaten hadden uitgevaardigd waarbij dit werd verboden. Slechts weinig rooms-katholieke geestelijken in de meierij konden op hun plaats blijven, laat staan hun werkzaamheden uitoefenen. Van Kessel kon dat wel.
De heren van Loon op Zand
In de periode van de Tachtigjarige Oorlog was de heer van Loon op Zand ook heer van Bokhoven aan de Maas. Het feit dat Engelbrecht II van Immerseel in 1640 door de Habsburgse keizer werd verheven tot graaf van Bokhoven zorgde ervoor dat de heer een onafhankelijke positie kon innemen in de strijd tussen Spanje en de Republiek. Doordat het graafschap Bokhoven rechtstreeks onder het gezag van de keizer viel, bleef het ook na de Vrede van Münster (1648) buiten de Republiek.
Deze unieke situatie maakte het mogelijk dat hij als heer van Loon op Zand op zijn kasteelterrein een schuurkerk voor de katholieke dorpsgenoten kon inrichten.De pastoors moesten de Meierij verlaten en de uitoefening van de katholieke eredienst werd verboden, maar Van Kessel kon op zijn post blijven. Zoals elders was uiteraard de kerk in protestantse handen gekomen. Vandaar dat eerst enige tijd werd gekerkt in de kapel van het kasteel, en later in het als schuurkerk ingerichte brouwhuis op het kasteelterrein. Zij konden op die manier hun bedreigde godsdienst alsnog uitoefenen, ondanks dat de kerk in protestantse handen kwam.
Om zijn nieuwe, hoge status van graaf zichtbaar te maken, richtte Engelbrecht meteen in 1640 bij zijn kasteel in Loon op Zand een maliebaan in, waar een variant op het colfspel kon worden gespeeld. Die is in het huidige landschap nog goed herkenbaar. Wat later werd ook het herstel van het kasteel aangepakt. Het kasteel, toen nog met een grote voorburcht en diverse bijgebouwen, kreeg de functie van een grote adellijke residentie en verloor zijn defensieve functie.
Bronnen