Norbertijn en kapelaan
Van den Elsen bezocht de Latijnse School in Gemert en werd daarna norbertijn. Na zijn priesterwijding was hij van 1878 tot 1880 kapelaan van Berlicum. Zijn preken vielen goed in de smaak, net als zijn artikelen voor het Zondagsblad der H. Familie, die als thema vooral het ideale katholieke gezinsleven hadden. Deze preken in artikelvorm waren zo populair dat hij ze kon bundelen en laten uitgeven onder de titels Het Bloemhofke van Ruth (1892) en Bloemen geplukt buiten het Hofke van Ruth (1894).
In 1880 keerde Van den Elsen naar de abdij terug, waar hij kerkgeschiedenis en bijbelexegese onderwees. Tegelijkertijd richtte hij zich op historisch onderzoek naar onder andere de geschiedenis van zijn orde en de Abdij van Heeswijk, de plaatselijke geschiedenis van dorpen in de omgeving, en van de Latijnse school in Gemert.
Uiteindelijk ging Van den Elsen een meer actieve rol spelen in de samenleving. Aanvankelijk richtte hij zich op de versterking van zijn eigen kloosterorde door te ijveren voor beter onderwijs. Daarom richtte hij in 1886 het Sint-Norbertusgymnasium op, de voorloper van het huidige Gymnasium Bernrode. Hij werd zelf de eerste rector en gaf les in de vakken Latijn, Nederlands en Geschiedenis.
“De geduldige landman”
Tegen het einde van de negentiende eeuw richtte Van den Elsen zijn blik nog verder naar buiten. In de jaren 1890 gingen er stemmen op voor het oprichten van een sterke boerenbond naar Duits voorbeeld, die zich tegen de grote en invloedrijke spelers op de landbouwmarkt zou kunnen verweren en een einde zou kunnen maken aan de heersende landbouwcrisis. De pater nam de handschoen op, en zou uiteindelijk gedurende ruim 25 jaar een van de belangrijkste leidsmannen van de beweging zijn.
In januari 1892 was Van den Elsen de eerste die de boerenbondsgedachte in een Brabants dagblad introduceerde. In een artikel met de titel ”De geduldige landman” riep hij op tot de oprichting van een vakbond voor boeren, geïnspireerd op de Pauselijke encycliek Rerum Novarum, die pleitte voor specifiek katholieke vakbonden om sociale problemen op te lossen. Met behulp van die bond zou “ook de geduldige landman eene verbazende kracht kunnen ontwikkelen, het geschreeuw van kapitalisten, groothandelaren kunnen overstemmen en zich zoodoende van den druk kunnen bevrijden, waaronder hij thans gebukt gaat, en waardoor hij moet te gronde gaan als niet spoedig de handen uit de mouw gestoken worden.”
In 1896 werd de Noordbrabantse Christelijke Boerenbond opgericht. Samen met H.M. Thijssen, de hoofdredacteur van het dagblad De Noordbrabanter, startte Van den Elsen een mediacampagne om boeren tot de oprichting van lokale boerenbonden aan te zetten. Ook hield hij bezielende voordrachten op dorpsbijeenkomsten en richtte hij zelf lokale bonden op. Deze nieuwe afdelingen konden gebruik maken van ontwerpreglementen en andere verenigingsdocumenten die Van den Elsen zelf had opgesteld.
Hoofdredacteur en leidsman
Een jaar na de oprichting werd Van den Elsen geestelijk adviseur van de Noord-Brabantse afdeling van de Boerenbond. Ook werd hij hoofdredacteur van het Weekblad van den Noordbrabantschen Christelyken Boerenbond, waarvoor hij zou tot zijn aftreden meer dan duizend nummers zou leiden en grotendeels zelf vol zou schrijven. Het tijdschrift was voor Van den Elsen dan ook een soort persoonlijke spreekbuis, waarin niet bang was voor krachtige taal. Zijn tegenstanders werden regelmatig uitgemaakt voor bedriegers, uitzuigers, judassen en 'woekerjoden'. Zijn demagogische maar ook heldere en overtuigende taalgebruik sloeg echter goed aan bij zijn doelgroep.
Boerenleenbank
Net zo belangrijk als de Boerenbonden waren volgens Van den Elsen de boerenleenbanken. Boeren konden grote aankopen vaak niet in een keer betalen, waardoor ze in de schulden belandden. Daarom ijverde Van den Elsen voor de invoering van speciale boerenleenbanken naar Duits voorbeeld. In 1898 was hij medeoprichter van de Coöperatieve Centrale Boerenleenbank, die later met het Duitse voorbeeld zou fuseren en als Rabobank verder zou gaan.
Volgens de pater zou de coöperatieve leenbank een instrument moeten zijn om “den woeker te weren, den landman in zijn nood bij te staan, maar ook spaarzaamheid, naastenliefde, arbeidzaamheid en matigheid te bevorderen”. Hij was jarenlang in touw voor de oprichting van plaatselijke leenbanken, en bijna alle in Noord-Brabant opgerichte vestigingen zijn dan ook direct of indirect uit zijn activiteiten ontstaan.
De Boteroorlog
Ondanks periodes van oververmoeidheid rustte de scherpe pen van de 'boerenapostel' nooit lang. Tijdens de zogenaamde Noord-Brabantse boteroorlog, bijvoorbeeld, trok hij fel van leer tegen de louche praktijken van boterhandelaars, die de boterprijzen kunstmatig laag probeerden te houden. Hij publiceerde de namen van de belangrijksten onder hen, met de toevoeging: “Nu weten de boeren, met wie zij te doen hebben. Wanneer deze heeren gezamenlijk besluiten bij onze mijn [botermarkt] geen boter meer te koopen, dan is er niets op tegen, dat de boerenbonders besluiten hunne winkels, herbergen enz. voorbij te gaan.” Deze boycot had effect, en onder leiding van Van den Elsen konden de boeren uiteindelijk de overwinning opeisen.
De Eerste Wereldoorlog
Ook tijdens de Eerste Wereldoorlog kwam Van den Elsen in harde bewoordingen voor de leden van ‘zijn’ boerenbond op. Door de uitbraak van de oorlog werd het moeilijker om voedsel te importeren, waardoor de regering in het nauw kwam en uiteindelijk besloot om graan bij de boeren in beslag te gaan nemen. Zij waren echter van dit graan afhankelijk voor hun eigen voedselvoorziening en de veeteelt, en kregen bovendien naar eigen zeggen een oneerlijke prijs voor het in beslag genomen graan.
Van den Elsen weerde zich krachtig tegen dit “rooverswerk” en riep de boeren op om simpelweg geen graan meer in te zaaien. “Die gezamenlijke noodkreet zal ruischen en suizen als een hagelslag, die alles verplettert en zal den Minister in de Ooren tuiten,” schreef hij. Er werden massale protestbijeenkomsten georganiseerd, waarop in totaal zo’n 25.000 Brabantse boeren verschenen - een ongekende actie. De minister van Landbouw moest een compromis sluiten: de graanprijzen werden verhoogd, en de Boerenbond nam zijn oproep tot staking terug.
Kritiek
Dat de felle redeneerstijl van Van den Elsen hem ook problemen kon opleveren, merkte hij toen hij in 1915 in een artikel met de titel “Het einde van den oorlog” beargumenteerde dat God niets deed tegen de gruwelen van de Eerste Wereldoorlog, omdat de mens zijn lesje anders niet zou leren. Hij sloot zijn stuk af met een citaat van een bekende van hem, die het volgende betoogde: “De Belgen zijn tegen alle recht van hunne onafhankelijkheid beroofd en ik hoop, dat ze die eens zullen terugkrijgen, maar ze moeten eerst nog tien jaren onder de Duitsers zitten, dan is er kans, dat ze nette, fatsoenlijke, katholieke menschen worden en dan zal de oorlog voor hen een groote zegen zijn.”
Het artikel verkreeg grote bekendheid. Vooral naar Nederland gevluchte Belgen waren geschokt, maar het wekte ook in dagbladen als De Telegraaf en zelfs de Londense Times grote beroering. Van den Elsen verdedigde zich door te zeggen dat zijn argumenten verkeerd waren geïnterpreteerd, maar hij bleef streng: “[uit het artikel] volgt niet, dat wij den oorlog wenschen. Wij bidden voor den vrede, maar als deze niet komt, richten wij geen verwijten tot de Goddelijke voorzienigheid.”
Laatste jaren
Het vele werk tijdens de laatste jaren van de Eerste Wereldoorlog vergde veel van de krachten van de pater. Hij verzwakte zowel fysiek als psychisch en had volgens zijn dagboek last van oververmoeidheid en overspanning. Mede daarom legde hij in 1918 het hoofdredacteurschap van het Weekblad neer. Vlak na de viering van het zilveren jubileum van de Boerenbond in 1921 trad hij ook af als geestelijk adviseur van de organisatie. Zijn lichamelijke gesteldheid liep achteruit, al vlamde zijn strijdbare aard geregeld weer op. Hij keerde zich in deze laatste jaren met name tegen het materialisme waaraan de boerenstand in zijn ogen ten prooi was gevallen. Op 20 april 1925 stierf hij in de Abdij te Heeswijk.
Nagedachtenis
Toen er in 1926 een kerk werd geopend in een nieuw ontginningsdorp in de Peel bij Gemert, stelde de Gemertse pastoor Poell voor om het dorp rond deze kerk ter nagedachtenis aan Gerlacus van den Elsen naar hem te vernoemen. In de praktijk bleek ‘Van den Elsendorp’ echter te lang, en werd het ‘Elsendorp’. In en rond het geboortehuis van Van den Elsen in Gemert opende in 1990 het zogenaamde Boerenbondsmuseum, dat het leven van de Brabantse zandboer rond 1900 opnieuw tot leven wekt en herinnert aan het werk van de pater.
Twee jaar na het overlijden van Van den Elsen besloten de Brabantse boeren hun voorman te bedanken met een gift, die het mogelijk maakte de kerk van de abdij van Berne te vergroten. Als letterlijke hoeksteen van de kerk werd een vier meter hoog beeld van de pater ingemetseld. Dit beeld is waarschijnlijk de meest kenschetsende herinnering aan hem: het is net zo ongepolijst en onverzettelijk als de “boerenapostel” zelf.
Bronnen