Centraal in het schilderij staat het hoogaltaar dat in de jaren 1616-1620 was gebouwd door de Antwerpse beeldhouwer Hans van Mildert (1588-1638) en dat de omlijsting vormde voor een groot altaarstuk door Abraham Bloemaert (1564/1566-1651). Niet, zoals Saenredam het voorstelde, met de aanbidding van Christus door de herders als thema, maar met de voorspraak van Christus en Maria bij God de Vader.
Met zijn zwarte en witte marmer en zijn vormgeving op de grens van renaissance en barok wijkt het hoogaltaar sterk af van het gotische kerkinterieur. Maar het kunstwerk gaf dan ook uiting aan de nieuwe geest die zich meester had gemaakt van de Rooms-Katholieke Kerk. In antwoord op de Hervorming was binnen de katholieke Kerk de vernieuwingsbeweging van de Contrareformatie op gang gekomen. Op het Concilie van Trente probeerden de kerkelijke leiders de misstanden binnen de Kerk uit te bannen en bevestigden zij de katholieke leer. Zodoende raakte de Kerk vervuld van nieuw elan en doortrokken met een strijdbare geest. Imponerende kunstwerken moesten de triomf van het roomse geloof aantonen en benadrukken.
In het noorden van Brabant was de Kerk voor dat alles echter maar korte tijd gegund. De inlijving van het gebied bij de Republiek der Verenigde Nederlanden maakte een einde aan de vrije uitoefening van het katholieke geloof. Toen Saenredam zijn schetsen maakte in de Sint-Jan, was deze al drie jaar in protestantse handen. Het hoogaltaar bleef uiteraard ongebruikt, maar de protestantse kerkmeesters lieten het ook ongemoeid, met alleen een gordijn voor het altaarstuk van Bloemaert.
Pas nadat de kerk in de negentiende eeuw weer terug aan de katholieken was gekomen werd het hoogaltaar van Van Mildert alsnog verwijderd en vervangen door een altaar in de stijl van de neogotiek. Die stijl verwees immers naar de middeleeuwen als een geïdealiseerde, door en door vrome tijd. Het barokke altaar met de fraai gebeeldhouwde marmeren reliëfs van Van Mildert ging echter niet voor Brabant verloren. Het raakte verzeild in de kunstcollectie van baron Andreas van den Bogaerde (1787-1855) en zijn zonen op het kasteel van Heeswijk. Fragmenten werden her en der in het kasteel opgesteld en ingemetseld, totdat men in 1975 de voormalige wapenzaal van het kasteel inrichtte tot kapel. Uit onderdelen van het oude altaar werd toen een nieuw geheel samengesteld.
Na driehonderdvijftig jaar kreeg dit erfgoed zo zijn oorspronkelijke bestemming weer terug. Delen ervan tenminste, want de grote rood-dooraderde marmeren zuilen staan al jaren opgesteld als banken op de lanen van het kasteel langs de gracht. Het schilderij van Saenredam bevond zich in de jaren dertig in een Franse kerk, toen het daar werd gekocht door een kunsthandelaar. Hij bood het zonder succes in ’s-Hertogenbosch te koop aan. Uiteindelijk belandde het stuk in de National Gallery in Washington. Daarentegen is het centrale altaarstuk van Bloemaert ook nu nog in de Sint-Jan te zien.
Bronnen
Van Oudheusden, J., Erfgoed van de Brabanders. Verleden met een toekomst, ‘s-Hertogenbosch, 2014.
Van Uytven, R. (red.), Geschiedenis van Brabant, van het hertogdom tot heden, Zwolle, 2004.
Dit artikel is een bewerking van een tekst uit J. Van Oudheusden, Erfgoed van de Brabanders. Verleden met een toekomst, ‘s-Hertogenbosch, 2014, 110.