Jeugd
Verdijks jeugd in het Eindhovense burgemeestersgezin moet bepaald gelukkig zijn geweest. Hij heeft nooit anders dan met genegenheid over zijn moeder en met zekere bewondering over zijn vader gesproken. Daar moet zijn warme persoonlijkheid kansen tot ontluiking hebben gekregen en uit dat spoor heeft hij zich niet meer weg laten drukken.
Ook niet door minder positieve ervaringen met het opvoedingssysteem op de kostschool van Rolduc waar hij een groot deel van zijn middelbare-schooljaren doorbracht. Maar hoe geschikt maakte hem die ervaring voor zijn latere voorzitterschap van de grote onderwijsvereniging Ons Middelbaar Onderwijs (OMO). Hij wist als geen ander dat onderwijs niet alleen genoten wordt.
Studentenprotest
In zijn studententijd daarentegen kwamen zijn eigenschappen spoedig tot hun recht. Aan wat toen heette de Katholieke Economische Hogeschool in Tilburg, onderdeel van de huidige Katholieke Universiteit Brabant, ontmoette hij waarderende vrienden, hij werd er praeses van het studentencorps Sint Olof en voltooide tussen 1939 en 1946 zijn studie economie in een vlot tempo, in aanmerking genomen de bijzondere omstandigheden waarin zij moest plaats vinden. Want de omstandigheden waren inderdaad bijzonder. Tijdens zijn praesidiaat verplichtte de bezetter de Nederlandse studenten tot het tekenen van de zogenaamde loyaliteitsverklaring.
Het bracht bestuurders, hoogleraren en studenten in grote problemen. Aan alle universitaire instellingen - ook in Tilburg - zijn in alle gremia toonbeelden van wankelmoedigheid aangetroffen, maar het tegendeel demonstreerde de corpspraeses Tom Verdijk. Hij wachtte zijn medestudenten aan het station op en bezwoer hen de verklaring van loyaliteit tegenover de bezetter niet te tekenen.
In Tilburg is dan ook nauwelijks getekend. Het lijdt geen twijfel dat Verdijks voorbeeld daaraan heeft bijgedragen, want aan verreweg de meeste andere universiteiten is het beeld van verzet in dezen bepaald ongunstiger geweest.
Maar ook als onderduiker liet hij zich niet onbetuigd. Nauwelijks hersteld van een flinke ziekte, schreef hij op verzoek van het ondergrondse Olof brieven aan zijn ondergedoken medestudenten. Zijn bijna pastorale brief uit augustus 1943 - typerend voor Tom zoals velen hem hebben leren kennen - had het motto: 'Het vaderland, dat zijn wij in verbondenheid'. Tom wekte zijn vrienden op de onderduikerstijd te gebruiken voor bezinning op de wezenlijke waarden van het leven. Hij was lid van de zogenaamde Raad van Negen die het studentenverzet in Nederland coördineerde.
Zijn kordate houding heeft het aanzien van Tilburg in het toenmalige inter-universitaire milieu aanzienlijk verhoogd. Ontroerend is de afspraak met zijn vader die door de bezetter was ingesloten in het Oranje-Hotel in Scheveningen, de afspraak namelijk dat zijn vader in de elastiek van zijn ondergoed twee knopen zou leggen als hij niet meer tegen de gevangenschap bestand zou zijn. In dat geval zou Tom zich melden. Dat heeft hij overigens niet hoeven te doen. Maar ook dit voorval laat zien dat zijn studentenjaren over meer zijn gegaan dan kroegjolen.
Carrière
Na een kort verblijf als jonge econoom bij de Staatsmijnen kwam hij in 1948 te werken bij het Provinciaal Opbouworgaan (PON) in Tilburg. Hij werd er adjunctdirecteur en spoedig directeur. Hij heeft er 25 jaar zijn talenten in dienst gesteld en was er jarenlang de belichaming van. Hij kreeg er de kans om op een invloedrijke post mee te werken aan de (weder)opbouw van zijn 'Brabantse Land' - een van zijn geliefkoosde uitdrukkingen - en aan de ombouw van het gewest tot een industriële provincie.
Hij vervulde er een conglomeraat van secretariaten in de welzijnssector als een sociale tegenhanger van het Bureau van Spaendonck. Hij stimuleerde er als secretaris van de Nederlandse Katholieke Centrale voor Beroepskeuzevoorlichting het school- en beroepskeuzewerk in een tijd dat sociale mobiliteit nog een vreemd begrip was in allerlei streken.
Uit een van die activiteiten is de Academie voor School- en Beroepskeuze - nu de Academie Mens Arbeid - in Tilburg voortgekomen. Zijn bemoeienis had ook betrekking op het Noordbrabants Studiefonds dat veel jonge Brabanders in staat heeft gesteld een hogere opleiding te volgen, toen studietoelagen van het rijk nog schaars waren.
Ook de Katholieke Emigratiestichting was in zijn bureau gehuisvest evenals het secretariaat van de Provinciale Commissie Sociaal Plan Noord-Brabant die tot taak had de cultuuromslag van het industrialiserende en verstedelijkende gewest te begeleiden. Hij voerde tevens het secretariaat van de Raad van Overleg van de samenwerkende standsorganisaties en was zeer gezien in kringen van de georganiseerde werknemers. Want hij had het hart op de goede plaats en dat bleef niet onopgemerkt. Hij vormde in belangrijke mate het sociale gezicht van het gewest.
Over deze activiteiten verklaarde het kamerlid Dien Cornelissen later: 'Tom Verdijk was toen de belangrijkste man van Brabant.' Het kan niet anders of deze verdiensten moeten in hoge mate ten grondslag hebben gelegen aan zijn latere benoeming tot ereburger van de provincie, de enige onderscheiding waarop hij werkelijk trots was.
Politieke interesse
Vanaf zijn jonge jaren toonde hij belangstelling voor de politiek. Het leidde zelfs tot een kamerlidmaatschap gedurende twee periodes (1963-1967 en 1971-1973). Maar groot was het genoegen niet, wanneer hij er later aan terug dacht. Kennelijk vereist het Haagse politieke bedrijf toch andere kwaliteiten dan waarover Tom graag beschikte. Maar hij verloochende zijn aard niet. In de beruchte nacht van Schmelzer - vriend uit zijn studiejaren in Tilburg - behoorde hij tot de vier KVP-dissidenten die zich uitspraken tegen de motie die leidde tot de val van het kabinet Cals-Vondeling. Dat getuigt van moed, want in zulke omstandigheden is het gemakkelijker de fractie-eenheid niet te verbreken.
Persoonlijk leven
Maar ook zijn huiselijke omstandigheden waren benard. De ziekte en de dood van zijn vrouw, Juul van Wesemael, moeten deze gevoelige mens hard hebben aangegrepen. Daarbij kwam het gevoel, het besef door zijn kamerlidmaatschap en de tijd die dat vergde, in de opvoeding van zijn toen nog jonge kinderen tekort te schieten. Soms om half vier thuis, stond hij om zeven uur voor het ontbijt te zorgen. Hij heeft aan het lidmaatschap van de kamer - mede om deze reden - na enige tijd een eind gemaakt zonder dat het hem gebracht had wat hij ervan verwachtte.
In deze jaren maakte hij een ingrijpende crisis door. Maar later beschouwde hij dat allerminst als verloren tijd. Hij was ervan overtuigd, dat hij er meer mens door geworden was. Hij hield er in elk geval zijn adagium aan over: 'Vernieuwen tot vijf minuten voor twaalf'. Aan het overwinnen van de crisis heeft zijn kortstondige voorzitterschap van de Eindhovense R.K. Ziekenhuizen op een merkwaardige wijze bijgedragen. Het werd geen ervaring om over naar huis te schrijven. Maar in andere zin weer wel, want hij leerde er zijn tweede vrouw, Mariet Helder, kennen. En dat heeft ongelooflijk veel goed gedaan aan zijn persoonlijke welzijn: twintig gelukkige huwelijksjaren.
Vereniging Ons Middelbaar Onderwijs (OMO)
Gelukkige jaren heeft Tom Verdijk ook gekend als voorzitter van de OMO (1978-1988). Hij heeft bij herhaling verklaard, dat het de beste jaren van zijn leven waren. Niets brak hem meer bij de handen af. Hij kreeg de kans en greep die aan zijn kwaliteiten te ontplooien in een omgeving waar die ten volle tot hun recht kwamen. En het geluk was wederzijds.
Binnen en buiten het onderwijs raakte het spoedig bekend, dat bij OMO een warmbloedig voorzitter was aangetreden die wars was van alle bureaucratie en die -waar hij kon- de mens opspoorde en het voor hem opnam. Het is in onze cultuur niet ongebruikelijk tijdens een gesprek enige afstand van elkaar te bewaren.
Maar menig medewerker van OMO werd door de voorzitter warm omhelsd. Het zou bij ieder ander bevreemding hebben gewekt, maar bij Tom Verdijk ervoer men, dat het echt was. En het miste zijn uitwerking niet. Hij was de voorzitter die niet alleen bij rectoren en directeuren gezien was, maar ook bij leraren en andere medewerkers.
Ook in deze functie toonde hij civiel courage en ging hij moeilijke beslissingen niet uit de weg. Hij schuwde niet - als dat nodig was - orde op zaken te stellen, maar als het mensen betrof nooit zonder mededogen. Hij gedijde zichtbaar in een milieu waar hij zijn sociale en spirituele belangstelling kwijt kon. Bij zijn optreden vroeg hij dan ook steevast aandacht voor de spirituele opdracht van OMO als katholieke onderwijsvereniging. Dat werd niet als prekerij ervaren, want daarvoor was hij teveel de sensus catholicus in persoon. Zijn voorzitterschap is voor OMO een zegen geweest.
Ook buiten het onderwijs liet hij zich in deze jaren in de sociale sector niet onbetuigd. Hij was jarenlang bestuurslid van de Daniël de Brouwerstichting en had in die kwaliteit de speciale zorg voor Piusoord, instelling voor de verstandelijk gehandicapte mens. Hij was sociaal commissaris van verscheidene bedrijven, daartoe voorgedragen door de betrokken ondernemingsraden. En zijn belangstelling voor de oudere mens kwam tot uiting door het lidmaatschap van het Provinciaal Welzijnsberaad voor Ouderen.
Uit de illegale rondzendbrief aan zijn medestudenten in 1943 bleek al zijn sociale, om niet te zeggen pastorale bekommernis. Die was ook na zijn pensionering nog volop aanwezig. Veel mensen heeft hij in moeilijke omstandigheden een hart onder de riem gestoken op een manier zoals hij dat kon. Zij kregen iets van zijn warme gemoed en zijn levensfilosofie en dat heeft hen intens goed gedaan. Daarvan getuigde ook de uitspraak bij zijn uitvaart op 20 april 1994 te Moergestel: 'De wereld is sinds 16 april kouder, maar de hemel is zeker warmer geworden.'
Bronnen
Joosten, L., De context van het Studentenverzet, Tilburg, 1991.
Joosten, L., "Tom Verdijk 1920-1994, een Brabander herdacht", in: Brabantia (jrg.43, nr. 6, 1994).
Jaarverslagen Stichting PON, 1948-1973
Omologie, (jrg.20, nr.2, 1998): geheel gewijd aan het afscheid van Tom Verdijk als voorzitter van de Vereniging OMO.
Dit artikel verscheen eerder in: J. van Oudheusden, e.a. (red.), Brabantse biografieën. Levensbeschrijvingen van bekende en onbekende Noordbrabanders. Deel 3, Amsterdam/Meppel, 1995.