De volgende getuigenis komt uit een reeks getuigenissen over de Watersnoodramp, verzameld en opgetekend door Janny Lock tussen 1999 en 2003. Janny Lock heeft als kind de Watersnoodramp in 1953 meegemaakt en is opgegroeid in een geschenkwoning. Deze geschenkwoningen waren prefabwoningen die door het Rode Kruis en verschillende buitenlandse overheden waren geschonken als noodhulp. De getuigenissen zijn het resultaat van gesprekken tussen Janny Lock en verschillende bewoners van de geschenkwoningen.
"Mijn vroegere buurvrouw Adrie en haar man Ad van Ham hebben beiden als kind de Watersnoodramp meegemaakt, Adrie in Raamsdonsveer en Ad in Hank. Ad werd na de Watersnoodramp ondergebracht bij een gastgezin in het dorp Eersel, gelegen op de hogere zandgronden van de provincie Noord-Brabant. De manier waarop dat ging zal iedere psycholoog grijs haar bezorgen. De kinderen werden van hun ouders gescheiden met de uitspraak: 'Wie wil mee naar de speeltuin?'. De ouders van Ad repatrieerden na een week, Ad bleef zes weken in Eersel. Wat hem daar overkwam is een bizar verhaal, misschien waren de gastouders erg onder de indruk van de verhalen over onderkoeling en waren extra zorgzaam voor hun evacué. Als goed Katholiek moest Ad mee naar de mis. Zijn opvangouders trokken hem vier broeken aan. Hij droeg een jas die op zijn enkels hing in visgraatmotief. Onder de mis moest hij nodig naar het toilet, maar de vier broeken die hij aanhad redde hij het niet en plaste in zijn broeken. Hoewel zijn gastouders erg goed voor hem waren heeft hij die zes weken veel heimwee gehad.
Bij Adrie stond de nacht van de ramp zelf haar nog het meeste bij. Het huis van de familie van Adrie, de familie Vissers, heeft de Watersnoodramp overleefd. De familie Vissers werd de nacht van 31 januari gewekt door bonzen op het raam. Iedereen in de buurt werd wakker gebonsd. De onheilsboden waren eerst langs Café Berende geweest, zo'n honderd meter verder. Daar werd toen een zogenaamde teeravond gehouden, een feest onder buurtbewoners dat zij dan zelf betaalden. Het feest was in volle gang toen er daar op de ramen werd geklopt. In eerste instantie dachten de feestvierders aan een grap. Maar in de huizen eromheen riepen een aantal buurtbewoners dat het water buiten de oevers van de rivier trad die vlak langs het dorp liep. Toen zij ook nog riepen dat het kadepad vol begon te lopen kwam iedereen in de buurt in actie. Zo ook bij de familie Vissers.
Ondanks het feit dat de woning op een dijkje stond werd het hele gezin ingezet om de meubels uit de kamer en de keuken naar de bovenverdieping te brengen. Ze verhuisden de voedselvoorraad eveneens naar boven. Het water begon door de huiskamer te stromen met brute kracht. Vader Vissers wist nog een kit kolen te halen en het water stopte met stijgen. De kachel kon gelukkig nog brandend worden gehouden. Op een zeker moment vloog de buitendeur met een grote klap open, daardoor zag de familie hoe de zijgevel van het lagergelegen huis van de buren instortte. Op de zolder van het deels ingestorte huis zagen ze vier mensen staan. De afstand tussen de twee huizen was maar ongeveer 90 centimeter, Adrie's vader riep naar de vier mensen maar de storm gierde met zo'n geweld dat de woorden ondanks de korte afstand onverstaanbaar waren. Hij zag kans een stuk touw te halen en gooide dit over naar het gehavende huis. De buurvrouw in nood op de zolder, bond men het touw om haar middel. Ze wilden haar naar de overkant helpen maar dat lukte niet. Telkens sloeg zij door het woeste water tegen de hoek van het huis om proestend boven de golven uit te komen. De arme vrouw kreeg veel water binnen. Haar man probeerde haar keer op keer te redden. Inmiddels had het kolkende water een metersdiep gat geslagen onder de stoep van de voordeur van Adrie's ouderlijk huis. De buurman wist met veel moeite een ladder te pakken, deze werd vanuit een kamer van het stukgeslagen huis naar de voordeur van Adrie's familie gelegd. Uiteindelijk wisten de vier buren bij het huis van de familie Vissers naar binnen te klimmen. Zij bleven de verdere nacht in dit huis.
's Morgens 1 februari 1953 werden alle mensen die in het huis verbleven, opgehaald door militairen in een amfibievoertuig van de kazerne in Raamsdonksveer. Ze werden geëvacueerd naar de Katholieke Meisjesschool in de Kerkstraat naast het ziekenhuis. Aangekomen in de school stapelden de evacués de schoolbanken op elkaar. De militairen brachten enorme hoeveelheden stro en stapels dekens mee naar binnen. De school was overvol mensen, desondanks sliepen de meesten vlug in door vermoeidheid. De ouders van Adrie gingen naar drie dagen al naar huis, ze hielden het niet meer uit in de school. Ze waren de eersten die terugkeerden, met als gasten een leger vlooien op hun lichaam. De andere evacués volgden een dag tot een week later. Adrie kan zich nog herinneren dat het onder water gelopen landschap die winter dichtvroor. De kinderen gingen op schaatsen naar school."