De volgende getuigenis komt uit een reeks getuigenissen van de Watersnoodramp, opgetekend door Janny Lock tussen 1999 en 2003. Mevrouw Lock heeft als kind de Watersnoodramp in 1953 meegemaakt en is opgegroeid in een geschenkwoning. De verhalen komen van bewoners van geschenkwoningen in West-Brabant. Deze geschenkwoningen waren prefabwoningen die door het Rode Kruis en verschillende buitenlandse overheden waren geschonken als noodhulp.
"Toen ik aanbelde bij de Noorse woning van Jan en An Clarijs werd ik allerhartelijkst ontvangen, de koffie stond klaar. Ik zat in hun woonkeuken aan de tafel met het pluchen tafelkleed en bij de kop koffie kwam een plak cake te liggen. Hun Noorse woning nog vrijwel in de originele staat. Op 12 juni 1954 betrokken ze de pas opgeleverde woning. Hun huis staat in een wijkje van geschenkwoningen waaronder 25 Noorse woningen in een straat die, hoe kan het ook anders, de Oslostraat heet. Niet ver van hun huis staat de molen, daar brak de dijk in de nacht van 31 januari op 1 februari 1953 door. Daar dichtbij staat op de hoge dijk langs het Schelde-Rijnkanaal een groot kruis ter herinnering aan dat feit. Jan vertelt dat er een huisje van de elektriciteitscentrale op die plaats stond, die werd meegesleurd door het geweld van het water. De plaats waar nu de Noorse woningen staan was door het water gevormd tot een wiel van bijna 15 meter diep. Die kuil is gevuld met wit zeezand, zelfs tot op de dag van vandaag hoeft Jan maar een spade diep te spitten om nog steeds op zeezand te stuiten.
Toen Jan en An trouwden trokken ze in een huisje in Nieuw-Vossemeer waar de eerste van hun vijf kinderen werd geboren, hun zoon Frie. Toen het water hun huis bedolf, was de baby 5 maanden oud. Halsoverkop moesten ze naar de zolder van hun huisje vluchten, er was geen tijd om iets mee te nemen. An vertelt: 'Het water kwam zo snel dat we zonder eten en drinken op de zolder zaten, we hadden een klein kaarsje als een lichtpuntje'. Voor haar baby had ze geen luiers, ze vond wat oude lakens die ze in stukken scheurde, daar verschoonde ze haar kind mee. De luiers wassen was onmogelijk in het zoute water. Ze kon haar kind niet zelf voeden en de melk voor de baby stond meters onder water. De toestand van haar zoontje verslechterde snel, geen voeding, geen verwarming, het was donker en vooral koud en de wind raasde onverminderd door.
Na 30 uur op de zolder te hebben doorgebracht kwamen de commando's, de groene baretten uit Roosendaal. Het was maandagmorgen toen de commando's de zolder intrapten en het ontredderde gezin vonden. Ze werden met een open boot naar een hoger gelegen gebied gebracht met hun uitgeputte baby. An herinnert zich nog dat het toen sneeuwde. Onderweg gooide een vrouw vanuit een raam een pak Ligakaken naar beneden, de boot in. De andere geredde mensen in de boot vielen als wolven op het pak kaken aan. De commando's staken hier snel een stokje voor en riepen de mensen tot de orde. Ze namen een Ligakoek uit het pak en verkruimelden het met hun handen om het zoontje van Jan en An als eerste iets te geven. Pas daarna kregen de volwassenen iets. Eenmaal aan land werden ze met legerwagens naar Steenbergen gebracht, naar de kantine van de kunstzijdefabriek. De toestand van hun zoontje Frie was zo kritiek geworden dat hij snel in een couveuse werd gelegd om het onderkoelde kind weer op temperatuur te brengen. Omdat Frie niet de enige baby was moesten de moeders een heel aparte procedure volgen om hun kind weer terug te krijgen na de chaos van het eerste uur. De moeders, allemaal overstuur, werden gekalmeerd met een lichte roes en later bijgebracht met vlugzout, zij moesten luisteren naar het gehuil van de baby's en daaruit het gehuil van hun eigen baby zien te herkennen. Maar, zegt An, ik wist het gelijk en ik zei: dat is hem. Toen haar baby weer bijna helemaal opgeknapt en warm aangekleed uit de couveuse kwam, bracht de hulpverlener een groot stenen bord met Ligapap. Frie at het 'in één ruk' allemaal op.
Vanuit Steenbergen is het gezin naar kennissen in Roosendaal geëvacueerd waar ze ongeveer zes weken bleven voor ze terug konden naar Nieuw-Vossemeer. Jan kon niet bij zijn vrouw blijven, hij moest vaak als gids mee op de bussen met zandzakken die uit Drenthe kwamen, die mensen wisten de weg natuurlijk niet. Twee mensen, al bijna 50 jaar getrouwd. Toen ze in de Noorse woning aan de Oslostraat kwamen wonen, waren ze de jongsten, nu de oudsten. Om hen heen zijn allemaal anderen komen wonen. Naast An en Jan komen nu weer nieuwe bewoners, die hebben een Noorse woning gekocht voor 300.000 gulden (in het jaar 2000).
'Ja', zegt Jan, 'de huizen waren een geschenk uit Noorwegen, de gemeente mocht daar geen geen huur vragen. In plaats daarvan moesten we pacht betalen voor de grond gelijk aan de toen geldende huurprijs en die pacht ging met dezelfde percentages omhoog'. Op een gegeven kwamen ze er ook achter dat alle huizen dezelfde sleutel hadden, een van de bewoners een keer 's nachts dronken bij het verkeerde bed stond. Toen zijn ze de sleutels eens op elkaars woningen gaan uitproberen en het bleek dat iedereen gewoon bij elkaar kon binnenkomen.
Trots laten meneer en mevrouw Clarijs de foto's zien van hun kinderen en kleinkinderen. Toen ze er net inkwamen dachten ze dat ze in een stal terecht waren gekomen, met al die houten wanden: 'Moeten we daarin gaan wonen?'. Maar nu willen ze voor geen goud uit hun houten huisje, waar ze mooi en rustig wonen."