April-meistakingen 1943

Staker April-meistakingen

Staker tijdens de April-meistakingen in 1943. (Foto: J. van Rhijn, 1943, NIOD)

Alle rechten voorbehouden

Het is de druppel die de emmer deed overlopen. Op donderdag 29 april 1943 maakte de bezetter bekend dat alle 300.000 Nederlandse soldaten die in de meidagen van 1940 onder de wapenen zijn geweest, zich moesten melden. Als krijgsgevangenen werden ze naar Duitsland weggevoerd.

Drie jaar eerder, wanneer Duitse troepen Nederland binnenvielen en Nederland capituleerde, liet Hitler de Hollandse militairen ongemoeid; een verzoenend gebaar dat het beeld moest oproepen dat de Duitsers het beste met hun westerburen voorhadden, in de hoop dat de Nederlanders het nationaalsocialisme na verloop van tijd zullen omarmen.

In 1943 was echter het overgrote merendeel van de bevolking nog altijd anti-Duits. Door onder andere de deportatie van Joden, de gedwongen arbeidsinzet en de daling van de levensstandaard nam het ongenoegen onder de bevolking alleen maar toe. Vanaf februari 1943 liquideerde het gewapend verzet vooraanstaande nationaalsocialisten. De bezetter vermoedde dat de schutters mannen waren die in 1940 in het Nederlandse leger dienden. Met het krijgsgevangen nemen van 300.000 voormalige soldaten wilden ze in één klap een groot arsenaal aan (potentiële) opstandelingen machteloos maken.

Toen medewerkers van de Storkfabriek in Hengelo die donderdagmiddag hoorden van de maatregel om zoveel mannen weg te voeren, legden ze het werk neer. Via de telefoon verbreidde de staking zich als een razende over de stad, Twente en de rest van het land. Naar schatting 200.000 Nederlanders legden tijdens wat de April-meistakingen zouden gaan heten, korte of langere tijd het werk neer. Daarmee was 1943 veruit het belangrijkste stakingsjaar sinds het einde van de negentiende eeuw. De bevolking gaf een signaal af: de Duitse overheersing werd niet klakkeloos geaccepteerd.

 

Stakende provincie

Kort nadat in Hengelo de Storkfabriek platging, legden ook Philipsmedewerkers in Eindhoven het bijltje erbij neer. In de dagen erna zaten de bedrijfsbussen (die de werknemers ’s ochtends van huis haalden en ’s avonds weer afzetten) vol met zingende stakers. Rood-wit-blauwe vlaggen wapperden uit de ramen. Er ging een stimulerende werking van uit. Zo was de staking bij Philips het signaal voor 95 procent van de Helmondse fabrieksarbeiders om die vrijdag eveneens te stoppen met werken. Als een olievlek verspreidde de staking zich over de rest van de provincie. Met uitzondering van gemeenten langs de grens met België waren de stakingen vrij gelijkmatig over de provincie verdeeld.

De oorzaak moeten we zoeken in de industriesector, die in heel Brabant aanwezig was – niet alleen in de steden, ook in de dorpen. Zoals de grotere plaatsen trokken de plattelandsindustrieën arbeiders van heinde en verre aan. Het zorgde ervoor dat het stakingsparool snel van mond tot mond ging. Bovendien bevonden zich onder de stakers relatief veel fabrieksarbeiders, die sneller geneigd waren het werk te onderbreken dan bijvoorbeeld middenstanders of boeren.
Niet alleen de fabrieken liepen leeg, ook de landbouwers en veeteelthouders deden mee. Sommige agrariërs gaven hun zuivel gratis weg, anderen spoten hun melk als protest op het land of over de weg. Duizenden liters stroomden weg – niet voor niets worden de April-meistakingen ook wel de Melkstakingen genoemd.

In het merendeel van de Brabantse plaatsen beginnen de werkonderbrekingen pas op zaterdag 1 mei, een dag later dan elders in het land. Volgens historicus en socioloog Pieter Jan Bouman, auteur van de in 1950 verschenen en tot op heden enige monografie over de April-meistakingen, is dat te verklaren door de Brabantse volksaard. De Brabander zou wat kat-uit-de-boom-kijkerig zijn en pas tot actie overgaan na het berekenend afwegen van voors en tegens. De redenering is tamelijk clichématig. Dat we ten aanzien van de April-meistakingen ondanks het grote aantal stakers en het nationale karakter nog altijd moeten terugvallen op Boumans studie, toont aan dat de stakingsgolf tot nu toe niet de aandacht heeft gekregen die ze verdient.

In heel Nederland werd gestaakt, maar er waren regionale verschillen. De stakingskoorts had met name de oostelijke helft van het land in de greep. In de Randstad liet men het vaker afweten. De vier grote steden hadden in de jaren daarvoor de onderdrukking van de bezetter al meer gevoeld, waardoor de bevolking zich er overwegend koest hield. In Zeeland was eveneens sprake van een lage stakingsbereidheid. Tot in de kleinste Zeeuwse gehuchten werden Duitse soldaten ingekwartierd en met de vijand in huis achtten de Zeeuwen het verstandiger gewoon aan het werk te gaan. In Groningen en Friesland gingen de stakingen gepaard met een groot aantal sabotageacties en geweldsincidenten tegen mensen die wel wilden werken. Ook in Drenthe, Overijssel, Gelderland, Limburg en Brabant staakte men massaal.

Brabant behoorde tot de drie provincies waar relatief de meeste bewoners het werk onderbreken. In de ogen van Bouman speelde de katholieke geestelijkheid een aanzienlijke rol bij het wakker schudden van de Brabantse bevolking. Een volledige verklaring kon dat echter niet bieden, want de twee provincies met het hoogste percentage stakers waren het overwegend protestantse Friesland en Groningen.

April-meistakingen Mill

Staking op het platteland bij Mill op 1 mei 1943. (Foto: 1943, Brabants Historisch Informatiecentrum)

Alle rechten voorbehouden

De staking de kop ingedrukt

Zodra de bezetter met de grootschalige stakingsacties werd geconfronteerd, wilde SS-leider in Nederland Hanns Albin Rauter de stakers aanpakken. Het standrecht werd van kracht: wie niet onmiddellijk aan het werk ging, kon de kogel krijgen. Rauter instrueerde zijn eenheden om het vuur te openen op groepen van vijf of meer personen en op diegenen die zich ’s avonds na achten de straat op waagden. Niet iedereen liet zich daardoor afschrikken. De 29-jarige Eindhovense A.M. Lelyveld-Vastenouw schrijft in haar dagboek: "zullen desondanks vanavond gaan bridgen bij Henk en Map, maar zal overschoenen meenemen voor geruischlooze terugtocht."

Dergelijke overtredingen waren niet zonder risico. Op maandag 3 mei verschenen twee arbeiders uit Teteringen niet op hun werk. In plaats daarvan wilden ze wat melk halen bij een boer in hun woonplaats. Onderweg stuitten ze op een auto met een tweetal leden van de Sicherheitspolizei, die de stakers weinig zachtzinnig de auto insleurden en naar het bureau in Breda reden. Daar werden ze afgeranseld met gummiknuppels. Een van de stakers zakte bewusteloos in elkaar en had vier jaar later nog altijd last van duizelingen. Tijdens het naoorlogse proces dat zegen zijn beulen werd gevoerd, vertelde hij: "volgens de zenuwarts onder wiens behandeling ik ben geweest, moet ik verder een kalm en rustig leven leiden." Een van de verdachten antwoordde eufemistisch: "het is mogelijk dat ik hem in mijn drukte met de hand een klap in zijn gezicht gegeven heb. Ook is het mogelijk dat ik hem toen met geweld wel wat hardhandig heb aangepakt."

Ondanks dit voorbeeld was het optreden van de bezetter tegen stakers in Brabant over het geheel genomen minder bruut dan in menige andere regio. In heel het land werden tijdens de April-meistakingen tachtig mensen geëxecuteerd. Daarnaast kwamen bijna honderd Nederlanders op straat om door geweervuur. Sommigen waren betrokken bij stakingsacties, anderen niet. Het lijkt erop dat de mate van geweld vooral afhing van het humeur en het karakter van de betreffende Duitse functionaris die verantwoordelijk was voor de ordehandhaving. Brabant had het geluk de dans in dat opzicht enigszins te ontspringen. Niet dat er geen slachtoffers vielen. Er vonden enkele wilde schietpartijen plaats, stakers werden het ziekenhuis ingeslagen en minstens elf mensen vonden de dood. Zeven van hen werden in Eindhoven gefusilleerd op het terrein van Philips. Pas ’s avonds laat werden de lichamen weggehaald.

Ommekeer

Dat de April-meistakingen in andere delen van Nederland met grover geweld werden onderdrukt, is een mogelijke verklaring voor het gegeven dat de werkonderbrekingen op 3 mei in het grootste deel van het land voorbij waren, maar in delen van Brabant nog niet. Met name in het noordwesten van de provincie staakte de bevolking nog een paar dagen door, mede doordat illegale groepen leiding probeerden te geven aan de stakers. Die illegaliteit kreeg een impuls in 1943. De stakingen wakkerden de verzetsgeest aan en lieten de belangstelling voor illegaal werk groeien. Het verzet kwam tot bloei. Daarmee waren de April-meistakingen een ommekeer in de bezettingsperiode. Ook voor de Duitsers. De bezettende macht besefte meer en meer dat de Nederlandse bevolking niet voor de nationaal¬socialistische zaak was te winnen en schrok er niet langer voor terug om grof geweld te gebruiken. In de twee jaar die de Duitse overheersing nog duurde, leidde dat in Brabant en in de rest van het land tot onnoemlijk veel narigheid.

 

Bronnen

Bouman, P.J., De April-Mei-stakingen van 1943, ’s-Gravenhage, 1950.

Van der Horst, L., April/mei ’43. De stakingen als keerpunt, Amsterdam, 1993.

Van der Plicht, E., 1943. Onderdrukking en verzet, Houten, 2018.

Vrints, A., en Luyten, D., “De April-Meistakingen van 1943. Belang en betekenis heroverwogen”, in: Tijdschrift voor Geschiedenis (128:1, 2015), 69-92.

Wolthuis, P., Er hoeft er maar één te beginnen. De april-meistaking 1943, Amsterdam, 2018.