1940: het land raakte in oorlog. Militairen van de Wehrmacht overspoelden straten en pleinen. Er kwamen nieuwe heersers. Die praatten niet, ze commandeerden. Ze vroegen niet, ze eisten. Eten, vervoer, energie, arbeidskracht, alles. Zij roofden wat ze nodig hadden; ze plunderden.
Ook grondstoffen zochten ze. Hout, ijzer, koper, lood, tin en brons. De mensen moesten van alles inleveren, alles van waarde: tafelzilver, muntgeld, huisraad. Ook maatschappelijke eigendommen gingen eraan, het openbaar kunstbezit. En de bronzen luid- en speelklokken!
Klokken waren zéér in trek. Klokkenbrons bestaat uit koper en tin, daar kon je granaathulzen en munitie van maken. Daarom werden op grote schaal klokken gevorderd. Internationaal gezien ging het om tienduizenden klokken, om miljoenen kilo's brons. De klokken werden in korte tijd uit hun torens gehaald, verzameld en naar Hamburg gebracht. Daar werden ze in twee raffinaderijen omgesmolten voor de wapenindustrie. Ineens werd het stil op straat...
Klokken en kanonnen
Tot circa 1880 – toen de wapenindustrie zich op het goedkopere gietijzer stortte – produceerden klokkengieters zowel ‘klinkende klokken’ als ‘bulderende kanonnen’. In vredestijd maakten ze klokken, die ze tijdens oorlogen stuksloegen om van het brons kanonnen te gieten.
Klokkenvorderingen waren dan ook van alle tijden; vernietiging van dit cultuurgoed gold als noodzakelijk kwaad. Tijdens de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648) vorderden de Staten-Generaal der Zeven Provinciën bijvoorbeeld klokken in de strijd tegen de Spanjaarden. Met name 1578 was een rampjaar voor veel middeleeuwse klokken. Zowel de Spanjaarden als de Geuzen lieten klokken stuk slaan om er geschut van te maken.
Ook tijdens de Franse Revolutie (1789-1799) nam de overheid klokken in beslag. Kerken en kloosters mochten ze niet meer voor godsdienstdoeleinden gebruiken. De revolutionaire regering liet liever munten en medailles uit het brons slaan. En in de coalitieoorlogen (1792-1815) van de Fransen tegen de rest van Europa bulderden zeker ook kanonnen die uit klokkenbrons waren gegoten.
In de Eerste Wereldoorlog (1914-1918) haalden de Duitsers in eigen land én in delen van bezet België klokken uit de torens. Tijdens de Tweede Wereldoorlog (1939-1945) vorderde de bezetter vanaf 1942 opnieuw klokken, onder meer in Nederland, België en in eigen land.
De ‘M’ van monument
Maar niet alleen de Duitsers hadden het op klokken gemunt. Eind jaren '30 was de oorlogsdreiging zo groot dat ook het Nederlandse ministerie van Defensie metalen zocht om er kogels en granaathulzen van te maken.
In 1937 gaf Monumentenzorg de Klokken- en Orgelraad opdracht een lijst samen te stellen van alle beschikbare carillons en kerkklokken. Een jaar later besloot de regering bij een tekort aan koper en tin daadwerkelijk klokken in te zamelen. Slechts tien procent van het klokkenbestand mocht toen blijven hangen. Dat betekende: de meeste carillons en een handjevol luidklokken. Weer een jaar later, in 1939, gaf het Ministerie van Onderwijs, Kunsten & Wetenschappen gemeentebesturen opdracht een overzicht van hun luidhuhklokkenbestand te verstrekken.
Binnen Monumentenzorg werd intussen de Inspectie Kunstbescherming actief. Deze dienst maakte een nieuwe lijst met de belangrijkste klokken én historische carillons die behouden dienden te blijven. Zij kregen het predicaat ‘M’ van Monument en mochten in de torens blijven. Alle gemeenten kregen een mal om de M op deze klokken te schilderen met een instructie in vier talen. "Afblijven…!" luidde de boodschap.
De bezetter eist
Alsof dat afdoende was. De Duitsers begonnen de oorlog in de wetenschap dat hun grondstofvoorraad tekortschoot. Al vóór de oorlog bepaalde rijksmaarschalk Hermann Göring dat grondstoffen voor de oorlogsindustrie in beslag genomen moesten worden. En dus eiste de bezetter na de capitulatie van Nederland de klokkenlijsten op. De lijsten bedoeld voor eigen gebruik!
Op 22 juni 1941 viel de Duitse Wehrmacht onverhoeds de Sovjet-Unie binnen. Daarmee stopte de reguliere Russische levering van grondstoffen en werd plundering in de bezette gebieden een kwestie van tijd. Op 23 juli 1942 werd in Nederland de tweede Metaalverordening van kracht. De jacht op de klokken was geopend.
De vordering bleek naar Duits voorbeeld georganiseerd, omgeven met bureaucratische regeltjes alsof het een legale operatie was. Naast de M-klokken en beschermde carillons kregen de resterende klokken een A-, B-, of C-merk en een volgnummer. De jongste klokken uit categorie A konden meteen weg.
Op 22 september begon de praktische klokkenroof in Limburg. Aannemersbedrijf P.J. Meulenberg uit Venlo/Heerlen haalde ze in opdracht van de Rüstungs Inspektion uit de torens. Binnen een half jaar verwijderde het bedrijf in het hele land 6.700 klokken.
Het Nederlandse volk keek tandenknarsend toe. Klokken vormden niet alleen materieel, maar ook immaterieel erfgoed. Hun klank was eigen aan de inwoners van dorpen en steden; ze waren van heinde en verre te horen. Klokken waren intermediairs tussen kerkgemeenschappen en God. Ze werden niet zomaar gepersonifieerd, ze droegen niet zomaar namen.
Maar hoezeer hun roof ook als ernstig verlies werd ervaren, net als bij inbeslagname van radio’s of fietsen was verzet uit den boze, zelfs gevaarlijk. Emoties vonden andere uitlaatkleppen. Hier kalkte de goegemeente "Tot ziens lieve klok" op haar bronzen trots; elders werd de bezetter heimelijk bespot: "wie met klokken schiet, wint den oorlog niet."
‘Klokken-Peter’ Meulenberg bracht de klokken naar 24 opslagplaatsen verspreid over het land. Na weging werden ze afgevoerd naar Hamburg. Als dank voor "bewezen diensten" kreeg Klokken-Peter van de Rüstungs Inspektion een herinneringsklok (sic).
Redden wat te redden valt
Maar weer roerde zich de Inspectie Kunstbescherming. Via ambtelijke weg probeerde ze klokken zo lang mogelijk te behouden. Waren wel de juiste klokken uit de torens gehaald? Moest dat niet onderzocht worden? Een deel van de klokken mocht gemerkt worden met de ‘P’ van Prüfung. Zij gingen naar Tilburg, Spijk of Meppel. Vrijwilligers onderzochten ze op hun cultuurhistorische waarde.
De meeste P-klokken van Noord-Brabant en Limburg kwamen in Tilburg terecht. Deskundigen noteerden daar maten en opschriften, maakten tekeningen en foto’s, papier- en gipsafdrukken. Ook werden de eerste klankanalyses gemaakt. Het was een effectieve vertragingstactiek.
In ieder dorp of stad mocht één alarmklok blijven hangen. Dat lukte niet altijd, zodat sommige torens ‘stom’ bleven. De oplossing: een grammofoonplaat met klokgelui (Breda), een grote ketel die als klok diende (Eindhoven) of een lege melkbus om op te slaan (Bakel).
Met list, geluk en bedrog werden ook klokken gered. Soms werden ze begraven; soms toegevoegd aan beschermde beiaarden. In 1943 zonk op het IJsselmeer bij Urk een schip vol klokken. Pas na de oorlog kwamen die weer boven water. In Den Bosch gingen klokken de Dommel in. Allemaal om vernietiging te verhinderen. Bij gieters in Heiligerlee en
Asten werden nog niet geleverde klokken stiekem begraven. Met Kerstmis 1944 galmden vanuit de Astense kerktoren klokken, bestemd voor Joure, triomfantelijk over het bevrijde Zuid-Nederland.
Alsof ze een voorschot namen op het gedicht De Klokken van Jan Engelman: "straks worden weer kanonnen klokken / Die zingen liederen allerhand / - Onstuimiger dan ooit getrokken - / Door ons bevrijde Nederland."
Galmgaten vullen
Na de bevrijding van het hele land kon de balans worden opgemaakt. Vóór het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog bezat Nederland circa 9.000 luid- en speelklokken. Ruim vijftig procent ging door oorlogshandelingen verloren, waarmee we unieke klanken kwijtraakten. De meeste M-klokken bleven hangen. Wel gingen er in de laatste oorlogsdagen nog veel verloren bij het opblazen van torens door het terugtrekkende Duitse leger. Gelukkig werden na de bevrijding veel P-klokken teruggevonden.
Na de oorlog telde ons land drie klokkengieterijen die de lege ruimten in torens mochten opvullen: Petit & Fritsen (Aarle-Rixtel), Van Bergen (Heiligerlee) en Eijsbouts (Asten). Ze goten ook beroemde herdenkingsklokken, zoals de bourdon op de Waalsdorpervlakte (Den Haag) en The Netherlands Carillon voor Arlington National Cemetery (Washington DC). Een en ander leidde tot opleving van de Nederlandse klokgietkunst.
Toch gingen in de jaren '50 nog historisch belangrijke klokken verloren. Veel kerkbesturen wilden graag nieuwe, zuiver gestemde klokken. Zij leverden bij gebrek aan geld oude klokken in om die te laten smelten. Later kreeg het cultuurhistorisch erfgoed meer waardering en maakten campanologen (klokkendeskundigen) reconstructies van originele klokgeluien en carillons op basis van bewaard gebleven klokken.
In schrille tegenstelling tot de zorg voor monumentale ¬klokken stond de naoorlogse diefstal daarvan. Want klokken bleven in trek, net als bronzen beelden. Niet altijd vanwege hun cultuurhistorische waarde, soms ook slechts vanwege de prijs van schaarse grondstoffen.
Bronnen
Coenen, J., Honderd jaar Paterskerk in Eindhoven, Eindhoven, 1998.
Damsma, L., Mattheus, Joure, 1993.
De Jong, R., Lehr, A., en De Waard, R., Zingende torens van Nederland, Zutphen, 1966-1970.
Hoefnagels, T., en Maas, T., Gevels zonder vlag, Asten, 1989.
Lambert-Avis, J., Wie met klokken schiet, wint de oorlog niet, Asten, 1992.
Lehr, A., Van Paardebel tot Speelklok. De geschiedenis van de klokgietkunst in de Lage Landen, Zaltbommel, 1971.
Mialaret, J., “De Monumenten van Geschiedenis en Kunst in Noord-Limburg”, in: De Nederlandsche Monumenten van geschiedenis en kunst, deel 5, 1937, 1-18.
Rombouts, L., Zingend brons. 500 jaar beiaardmuziek in de Lage Landen en de Nieuwe Wereld, Leuven, 2010.
Van Loon-van de Moosdijk, E., ‘Goet ende wael gheraect’. Versieringen op luid- en speelklokken uit Middeleeuwen en Renaissance in het hertogdom Brabant (1300-1559), (Thesis, Katholieke Universiteit Nijmegen, 2004).
Van Loon-van de Moosdijk, E., Snijders, P., 'Klokkenroof! / Plundered Bells, Asten, 2018.
Van Nieuwenhoven, H., Klokkenvordering 1942-1943, Huizen, 1996.
Anoniem, Voorlopige Lijst van Monumenten van Geschiedenis en Kunst. De provincie Noord-Brabant, 10, 1931.