Joodse kinderen liepen tijdens de bezettingstijd evenveel gevaar als hun ouders. Maar op een goed onderduikadres en onder een andere naam kon je soms een heel eind komen. Joost en Freddie Oppenheim probeerden het. Hun ouders vluchtten al in 1933 uit Duitsland en gingen in Eindhoven wonen. Totdat in 1942 ook daar serieus jacht op hen werd gemaakt. Ze moesten weg, allemaal. Maar waarheen? Waar vind je voor iedereen veilig onderdak?
Bang
Vader lijdt aan suikerziekte. Hij moet naar het ziekenhuis. Hij is bang. Naast hem ligt meneer Heuvelmans, met een botbreuk. Die heeft allang gezien dat zijn kamergenoot een Jood is. Want hij staat met zijn gezicht naar de zon te bidden. Dan opeens vallen er bommen, vlakbij, op de gebouwen van Philips. Vader heeft het niet meer. Als ook nog een bom middenin het ziekenhuis slaat, spreekt hij zijn buurman aan.
"Voor mij en mijn vrouw heb ik onderduik gevonden. Maar niet voor mijn zoontjes van acht en vier." Heuvelmans denkt niet lang na. "Beste man, ze kunnen met ons mee naar Reusel, naar ons hotel. Maar er moet wel iets worden verzonnen op hun namen." Heuvelmans vraagt advies in het plaatselijke klooster. Voortaan zijn het Jan en Kees Blijdorp, protestantse weesjes uit Rotterdam, zonder papieren.
Het is te gevaarlijk
Bij Heuvelmans is het een gezellige boel. De familie heeft een hotel, een café en een bakkerij. Er lopen ook veel gasten in en uit. Nogal wat Duitsers komen er. De broertjes kunnen goed met hen opschieten. Ze hebben hun nieuwe naam van buiten geleerd. Maar soms is het eng. Ligt zo’n Duitser ineens bij je op de kamer. Nog enger wordt het als de Engelsen naderen. Er liggen overal lijken. En ze schieten op Reusel. Van de mooie kerktoren wordt de spits afgeschoten.
De Duitsers zeggen dat de inwoners van Reusel weg moeten. Het is te gevaarlijk. Daarom gaat iedereen op weg naar Hooge Mierde. De broertjes gaan ook, te voet. Opeens komt er een grote zwarte auto naast hen rijden. De officier wenkt hen naar binnen. Voor hij het weet zit Joost tussen een Duitse officier en een Duitse soldaat. Die vragen de jongens van alles. Later bekent Freddie ook nog dat hij bijna hun geheim heeft verteld aan "die aardige kerels". Daar moet je toch niet aan denken.
Bevrijd!
Op 2 oktober 1944 wordt Hooge Mierde bevrijd. Terug in Reusel zien de jongens de ravage. Er staat helemaal niets meer overeind. Gelukkig kunnen Joost en zijn broer in december naar een Joodse organisatie in Eindhoven. Daar horen ze het verschrikkelijke nieuws dat hun ouders een paar maanden geleden zijn opgepakt. "Vader is weggevoerd naar Auschwitz en daar in september vermoord. Moeder is naar Theresienstadt gedeporteerd, maar ze leeft nog en ze komt eraan!"
In november 1946 emigreerde Joost met zijn moeder en broer naar de Verenigde Staten. Ze voegden zich daar bij familie in Washington. Freddie nam dienst in de Air Force, was in Japan en Korea en vestigde zich met zijn gezin in Zuid-Pennsylvania. Joost ging werken bij het National Cancer Institute en studeerde geneeskunde in New York. Joost geeft regelmatig lezingen in Madrid en Berlijn. Op reis bezoekt hij af en toe de familie Heuvelmans in Reusel.
Bronnen
Oppenheim, J., Good luck with bad luck - dagboek van Joost Oppenheim, Museum ‘De Bewogen Jaren 1939 – 1950’, Hooge Mierde. Origineel in het museum, digitaal beschikbaar.
Documentatie van Museum ‘De Bewogen Jaren 1939 – 1950’, Hooge Mierde.