Nadat het stadsbestuur van Bergen op Zoom voor de opstandige Staten-Generaal had gekozen, werden er twee vendels (legeronderdelen) Zeeuwse soldaten gelegerd. Wegens haar strategische ligging werd Bergen op Zoom ook wel de “sleutel tot Zeeland” genoemd. De Zeeuwen hadden er alle belang bij dat de verdediging van Bergen op Zoom sterk genoeg was.
In 1579 stonden het stadsbestuur en de markies toe dat er nog twee Zeeuwse vendels in de stad werden gestationeerd. In ruil hiervoor gaven de Staten van Zeeland door middel van een Akte van Satisfactie het visrecht op de Zeeuwse stromen en in het Verdronken Land van Reimerswaal aan de stad. Dit visrecht zou nog lang door de vissers van Tholen worden betwist.
Twee beeldenstormen
De komst van de gereformeerde (calvinistische) Zeeuwse militairen zorgde voor onrust binnen de stad. Er waren diverse opstootjes en de ramen van kerken en kapellen werden vernield. Daarnaast bleef de betaling van de soldij aan de militairen door de Staten van Zeeland uit en brak er muiterij uit onder de troepen. Op 15 augustus 1580, de voor Bergen op Zoom belangrijke katholieke feestdag van Maria Hemelvaart, brak de eerste beeldenstorm uit in Bergen op Zoom. Zowel het minderbroederklooster als de kloosterkerk werden geplunderd door de soldaten en verschillende burgers.
In oktober werd daarop het garnizoen versterkt met een compagnie Franse soldaten. Dit waren voornamelijk hugenoten (calvinisten), ontevreden omdat ze al een tijd hun soldij niet hadden ontvangen. Een week na hun aankomst in Bergen op Zoom ging het weer mis. Op 8 november brak de tweede beeldenstorm uit in de stad met een groot aandeel van het garnizoen in de plunderingen. De soldaten hadden het nu vooral gemunt op de Sint-Gertrudiskerk. Beelden werden vernield, de grafkelder van de markiezen werd geplunderd en allerlei liturgische gewaden en kostbaarheden werden geroofd. Ook andere kerken en kapellen werden geplunderd alsmede enkele huizen van burgers.
Het gevolg van de beeldenstormen
De beeldenstorm van 8 november veroorzaakte een religieuze omwenteling in Bergen op Zoom. De gereformeerde kerkenraad kreeg nu namens de protestantse gemeente invloed in de stad. De openbare uitoefening van de katholieke godsdienst werd verboden en de Sint-Gertrudiskerk, door de gereformeerden “Grote Kerk” genoemd, en de verschillende kapellen werden gesloten. De meeste priesters moesten de stad te verlaten. Steven Langriet (1534-1597), pastoor van Bergen op Zoom, mocht vooralsnog blijven, maar een jaar later werd ook hij de stad uitgezet. Langriet vertrok naar Antwerpen en werd later benoemd tot pastoor van de Sint-Jacobskerk aldaar.
Het begijnhof was niet ontkomen aan de plunderingen en het werd nu zelfs afgebroken. Dit diende gelijk een militair doel. Het lag namelijk, evenals het Sint-Elisabethklooster met gasthuis, net buiten de stadsmuren en vlakbij de stadspoorten. Deze gebouwen stonden bij een eventuele belegering behoorlijk in de weg en mochten niet in handen komen van de vijand. Twee jaar later zou daarom ook het Sint-Elisabethklooster worden afgebroken. Eerder werd om zuiver religieuze motieven bovendien het minderbroederklooster gesloopt, dat in de stad op een terrein langs de binnenkant van de stadsmuur (aan de Minderbroederstraat) was gebouwd. De verkoop van de bouwmaterialen bracht enige verlichting van de financiële zorgen van het stadsbestuur.
Het katholieke stadsbestuur probeerde tevergeefs om de katholieke eredienst te herstellen. Men had echter rekening te houden met de gereformeerde kerkenraad, die enkele vertegenwoordigers afvaardigde om voor de zekerheid de vergaderingen van het stadsbestuur bij te wonen.
Bronnen
Dit artikel is een bewerking van een tekst uit Yolande Kortlever, Bergen op Zoom. Een stadsgeschiedenis in vogelvlucht, Bergen op Zoom, 2013, 61-62.