Het hoeft dan ook niet te verbazen dat die juist in de jaren dertig een wederopstandig beleefden. Tot dan toe stonden de vaak eeuwenoude gilden veelal in een kwade reuk. Ergernis van pastoor en kapelaan over bovenmatig drankgebruik op teerdagen (de “verjaardag” van het gilde) of “losbandige” dans tijdens de kermis had er zelfs toe geleid dat hier en daar gilden waren opgeheven. Het gildezilver werd dan in één moeite door omgesmolten tot miskelken, monstransen of ander kerkzilver.
Uit een onderzoek bleek dat er in Brabant halverwege de jaren dertig nog ongeveer 190 gilden bestonden: voor een niet onbelangrijk deel waren die echter op sterven na dood. Maar in de zoektocht naar Brabantse eigenheid die juist toen werd ondernomen, kwamen de gilden met hun lange tradities van broederschap, gemeenschapszin en trouw aan de kerk weer op de voorgrond te staan. Voor de Brabantse priester Petrus Cornelis de Brouwer (1874-1961) belichaamden de schuttersgilden de wezenskenmerken van wat hij beschouwde als de Brabantse volksaard: gemoedelijk, gezagsgetrouw, maar bovenal door en door katholiek. Hij bezwoer de gildebroeders om dit Brabantse culturele erfgoed niet verloren te laten gaan.
De schuttersgilden herleefden en begonnen als het ware zichzelf ook weer uit te vinden met bijvoorbeeld kleurrijke, historiserende uniformen, heel anders dan de eenvoudige, donkere kleding die ze tot dan toe hadden gedragen. Of met tradities en rituelen, zoals het vendelzwaaien en het tamboeren, die ogenschijnlijk oeroud leken maar voorheen feitelijk nauwelijks voorkwamen.
Voor de schilder Reinier Pijnenburg (1884-1968) uit Vught waren de gildebroeders een dankbaar thema, dat aansloot bij zijn voorkeur voor traditionele en folkloristische onderwerpen. Hij was opgeleid in Den Bosch, Antwerpen en Parijs, waar hij in het Louvre voor de Eindhovense sigarenfabrikant en kunstverzamelaar Henri van Abbe (1880-1940) ook kopieën maakte van meesterwerken. Hij woonde geruime tijd in Spanje en reisde veelvuldig door het gebied rond de Middellandse Zee. Genoeg ervaringen dus om de luiken van het atelier wijd open te zetten en de wereld binnen te laten.
Maar eenmaal terug in Vught, waar hij ging wonen op het landgoed Bleijendijk, concentreerde Pijnenburg zich toch vooral op het traditionele Brabant. Met doeken van boerenkoppen en van boerinnen getooid met de Meierijse poffer, met eindeloos herhaalde interieurs van boerderijen. En dus ook met schilderijen van gildebroeders in hun folkloristische uitdossing. Daarmee bevestigde hij het romantische beeld van een onbedorven Brabant, waar de oude tijd gekoesterd werd. Maar gezien zijn omvangrijke productie was daar kennelijk ook grote behoefte aan.
Bronnen
Van Oudheusden, J., Erfgoed van de Brabanders. Verleden met een toekomst, ‘s-Hertogenbosch, 2014.
Van Oudheusden, J., “Herinneringscultuur in enkele Noord-Brabantse steden in de negentiende en twintigste eeuw” in: Noordbrabants Historisch Jaarboek (jrg. 26, 2012), 159-177.
Dit artikel is een bewerking van een tekst uit J. van Oudheusden, Erfgoed van de Brabanders. Verleden met een toekomst, ‘s-Hertogenbosch, 2014, 222.