De poffer kan gezien worden als een symbool bij uitstek van Brabantse identiteit, of in de woorden van etnoloog Gerard Rooijakkers (1962) als een "totem van Noord-Brabant". Ook in een van de reclamecampagnes van het Noordbrabants Museum komt de poffer – door de achterruit van een Dafje − om de hoek kijken.
‘Brabants’ is echter een te ruime aanduiding voor deze uit zijn krachten gegroeide muts. Hij is slechts thuis op de zandgronden van de Meierij. En dan niet als een ‘authentieke’ uiting van ‘het volksleven’, zoals hij vroeger wel werd beschouwd, maar als een modeverschijnsel voor speciale gelegenheden en dus als statussymbool. Pas rond 1870-1890 kreeg hij vorm vanuit bestaande hoofddeksels, zoals de gazen muts met zijn brede, dubbelgevouwen onderrand. Daaroverheen ging een strook met plooitjes en kanten bloemetjes – de eigenlijke poffer − en linten die over de schouder afhingen.
Vanaf pakweg 1910 werd de bloemenband steeds groter en ging de muts ook breder uitstaan. Omstreeks 1930 bereikte deze boerendracht zijn grootste breedte in plaatsen als Veghel en Den Dungen. Precies toen, op 19 mei 1931, werd op de Parade in Den Bosch een groepsfoto gemaakt van de Rooms-Katholieke Boerinnenbond die daar toen een congres hield. Nog geen twee decennia later werd de poffer definitief opgeborgen in de kleerkast.
Bronnen
Kolman, C. e.a., Noord-Brabant, Zeist, 1997.
Rooijakkers, G., De Poffer. Vrouwentooi in Brabant, Alphen aan de Maas, 2010.
Van Oudheusden, J., Erfgoed van de Brabanders. Verleden met een toekomst, ‘s-Hertogenbosch, 2014.
Dit artikel is een bewerking van een tekst uit J. Van Oudheusden, Erfgoed van de Brabanders. Verleden met een toekomst, ‘s-Hertogenbosch, 2014, 199.