Talentvol ambachtsman
Het talent van de jonge Hendrik, die afkomstig was uit een boerengezin werd ontdekt door de huisdokter. In 1855 diende Hendrik van der Geld als 17-jarige een overigens onvoldragen plan in voor de prijsvraag ten behoeve van de restauratie van de Bossche Sint-Janskathedraal. In 1860 ging hij in de leer bij het atelier Goossens in Den Bosch, waarnaast hij drie jaar lang de 'school voor beeldende kunsten' bezocht.
Tussen 1863 en 1870 volgde hij in Antwerpen het onderwijs aan de academie, waar onder meer de beeldhouwer F. de Vriendt zijn leermeester was. Voor het behalen van de eerste prijs werd hij in 1865 op het raadhuis te Elshout gehuldigd. Vanaf 1870 werkte de jonge beeldhouwer onder meer aan de Sint-Janskathedraal. In 1872 begon hij een eigen werkplaats, in navolging van de oudere ateliers van Goossens en Veneman.
Voor een jong en talentvol ambachtsman was er voldoende werk aan de inrichting van de kathedraal en de vele tientallen neogotische kerken in het Bossche diocees en het aangrenzende Duitse Rijnland. In 1874 vervaardigde hij het altaar voor de Sacramentskapel in de kathedraal, die in zijn leven een belangrijke rol bleef spelen. Hij restaureerde er ook tussen 1877 en 1881 de koorbanken en later de preekstoel en het Heeswijkse altaar, plaatste 72 beelden tegen de kolommen, maakte portaalsculptuur en vervaardigde tussen 1872 en 1910 de belangrijke reeks altaren in de transkapellen. Ook wijzigde hij het hoogaltaar.
Tussen 1891 en 1909 werkte hij in eigen beheer aan een belangrijk altaarretabel in 'Vlaamse stijl' dat bedoeld zou zijn als hoogaltaar voor de Sint-Jan. Dit werk, in 1913 op de Gentse wereldtentoonstelling bekroond, zou evenwel niet geplaatst worden en bevindt zich thans te Cuijk. In 1880 deed hij mee aan de prijsvraag voor de sculptuur aan het Amsterdamse Rijksmuseum, waarvoor zijn werk door P.J.H. Cuypers echter als te kerkelijk werd afgewezen. In 1877 betrok hij, teken van welvaart, een nieuwe woning annex atelier aan de Oude Dieze. Dit pand toont in de gematigde neogotische vormentaal het karakter van een kunstenaarshuis, met reliëfs van architectuur, beeldhouw- en schilderkunst en boven de entree het devies "Arbeyd sere voert tot eere".
Atelier H. van der Geld
Het werk van het atelier bevindt zich hoofdzakelijk in het Bossche diocees en in kerken te Kleef en Keeken. Een groot altaar in Düsseldorf is in de Tweede Wereldoorlog verwoest. Belangrijke ensembles, veelal bestaande uit hoogaltaar, zijaltaren, preekstoel en kruiswegstaties, treffen we aan in de kerken te Best, Elshout, Goirle, Gemert, Weurt, Beuningen, Berghem, Lith, Lithoyen, Oss, Zeeland, Boxtel (H. Hartkerk), Helvoirt, Herpen, Tilburg (St.-Jozefkerk), Wanroij en Ravenstein. De Bossche Sint-Jacob bezit een belangrijke reeks kruiswegstaties van Van der Geld. Daarnaast werden talloze beelden en kruiswegen geproduceerd die leverbaar waren in gips, carton-pierre, zacht hout en eikenhout, ongepolychromeerd of rijk beschilderd.
Adriaan zette na 1914, tot zijn dood in 1938 de werkplaats voort, de laatste jaren in nauwe samenwerking met het atelier Van Bokhoven. Het aanzien van het atelier nam langzaam af. Het was niet meer gevestigd aan de Oude Dieze maar tegenover de luipoort van de Sint-Jan. Adriaan ging haast letterlijk de boer op en liet de verworven opdrachten onder de naam H. van der Geld uitvoeren door Van Bokhoven. Zo kwamen onder meer werken tot stand voor Zeeland en Cuijk.
Hoge productie
Tezamen met het Utrechtse atelier Mengelberg neemt Van der Geld binnen de negentiende-eeuwse atelierproductie een belangrijke plaats in. Hij heeft invloeden ondergaan van de Antwerpse neogotiek, de Vlaamse baroksculptuur en de laatgotische sculptuur in Kalkar en Xanten. De meeste werken zijn uitgevoerd in gotische trant, hoewel afhankelijk van de stijl van het kerkgebouw ook neoromaans of neobarok werk is geleverd. De kruisweg voor de Bossche Sint-Jacob doet sterk renaissancistisch aan.
De toepassing van verschillende stijlen door elkaar is typerend voor de laat-negentiende-eeuwse atelierproduktie, waarin gipsmodellen een belangrijke rol speelden. Deze konden via de puncteertechniek in alle formaten gereproduceerd worden. Door toepassing van strikte arbeidsdeling tussen timmerlieden, ornamentsnijders en beeldhouwers kon een hoge produktie geleverd worden. De meester zelf legde veelal de laatste hand aan de werken. Het traditionele begrip van de vrij scheppende kunstenaar is daarom op deze ambachtelijke bedrijfjes niet van toepassing. De naam Van der Geld is dan ook in de meeste gevallen eerder op te vatten als een firmanaam dan als een persoonlijke signatuur.
Het is deze reproductiewijze die heeft geleid tot de slechte naam die de ateliers tot voor kort hadden. Toch is de waardering voor het ambachtelijke beeldhouwwerk van Van der Geld, vaak uitgevoerd in "eerlijk", ongepolychromeerd eikehout, altijd groot gebleven. Aan zijn werk werd in 1979 aandacht besteed op de tentoonstelling "naar gothieken kunstzin" in 's-Hertogenbosch, terwijl in Uden in 1989 een tentoonstelling aan zijn werk werd gewijd.
Bronnen
Dit artikel verscheen eerder in: J. van Oudheusden e.a. (red.), Brabantse biografieën. Levensbeschrijvingen van bekende en onbekende Noordbrabanders. Deel 1, Amsterdam/Meppel, 1992.