Het Provinciaal Genootschap nam het initiatief voor het herstel van de Sint-Jan door in 1853 een prijsvraag voor een restauratieplan uit te schrijven. Die leverde twee inzendingen op, waarvan er één onderscheiden werd met een zilveren penning. De opdracht tot restauratie ging echter aan de inzenders voorbij doordat Joannes Zwijsen (1778-1846), de bisschop van ’s-Hertogenbosch, geheel eigen plannen met de Sint-Jan had en bemoeienis van een neutraal en liberaal gezind gezelschap daarbij niet op prijs stelde.
Terwijl het Genootschap de Sint-Jan beschouwde als een monument van historische Brabantse bouwkunst, wilde de bisschop de kerk vooral herstellen als een waardig onderkomen voor het beeld van de Zoete Lieve Vrouw dat juist in 1853 na meer dan twee eeuwen uit Brussel was teruggekeerd.
In de negentiende-eeuwse restauratie van de Sint-Jan kwam die dynamiek tot uiting in de ingrijpende manier waarop de kerk in de geest van de neogotiek werd hersteld. Niet alleen verving men zonder mankeren de algehele decoratie van het noordtransept, ook kreeg de kerk zowel binnen als buiten een rijkdom aan beelden en versiering die voorheen nooit bestaan had.
De neogotische glas-in-loodramen weerspiegelen niet alleen de geloofsopvattingen en de kunstsmaak van hun tijd, ze zijn ook een staalkaart van de Bossche aanzienlijken van destijds, die als schenkers hun namen en geslachtswapens op de ramen lieten vastleggen.
Al deze ingrepen maakten het voor de bisschop en het kerkbestuur bijna vanzelfsprekend dat ook het oksaal het veld moest ruimen. Niet alleen omdat het de gotische stijleenheid in de kerk verstoorde, maar ook omdat het de blik op het nieuwe neogotische hoogaltaar belemmerde.
In 1866 liet het kerkbestuur foto’s maken van het oksaal om potentiële kopers over de streep te trekken. Uiteindelijk belandde het oksaal via een kunsthandelaar in het Victoria and Albert Museum in Londen, waar Victor de Stuers (1843-1916) het tot zijn verbijstering en woede terugvond. Voor hem was er niets vanzelfsprekends aan de afbraak en de verkoop van het kunstwerk. Hij zag deze als een daad van culturele barbarij, die hem inspireerde tot zijn befaamde artikel ‘Holland op zijn smalst’ uit 1873.
Met dit artikel gaf De Stuers de stoot tot de oprichting van de Nederlandse monumentenzorg en kreeg het versmade oksaal ook op zijn nieuwe plek in Londen alsnog betekenis voor Den Bosch, voor Brabant en voor Nederland: als sleutelelement in de ontwakende zorg voor monumenten en een bewuste omgang met het cultureel erfgoed.
Bronnen
Van Oudheusden, J., Erfgoed van de Brabanders. Verleden met een toekomst, ‘s-Hertogenbosch, 2014.
Dit artikel is een bewerking van een tekst uit J. Van Oudheusden, Erfgoed van de Brabanders. Verleden met een toekomst, ‘s-Hertogenbosch, 2014, 180.