Blauw en spotzinnetjes
Door het midden van Noord-Brabant loopt een kronkelige grens. Ten westen daarvan zeggen ze blaauw, ten oosten voornamelijk blouw, blauw en blaow. Zie afbeelding 1.
Deze blauw-grens loopt precies door de Langstraatregio ten westen van Den Bosch. Het stadje Waalwijk ligt op de rand van het blaauw-gebied, terwijl buurdorp Drunen tot de blouw-streek behoort. Omdat het zo’n kenmerkend verschil is, is er in de tijd van de blauwe BBA-bussen een zinnetje onder de Waalwijkers en Drunenaren ontstaan waarmee ze elkaars dialect typeren: in Waalwijk zeggen ze dat in Drunen de blouw bus rijdt, terwijl de Drunenaren zeggen dat de Waalwijkers de blaauw buus nemen. Zo’n typerend zinnetje heet een sjibbolet.
In de Kempenlandse dialecten rondom Eindhoven wordt blèùw gezegd. De klinker lijkt op die van het Franse œuvre. In een sjibbolet uit die regio wordt de spot gedreven met de èùw-klank: Ligt ’r nie te dèùwe, anders dèùw ik èùw ok, "Lig niet te duwen, anders duw ik jou ook".
Geel en veranderende grenzen
In het Midden-Brabantse Kaatsheuvel klinken de woorden voor "geel" en "geil" hetzelfde: gèèl. Van iemand die de kriebels heeft, wordt daarom dubbelzinnig gezegd dat hij of zij zo gèèl es botter ies.
Gèèl behoort in het Kaatsheuvels tot een groep woorden die niet de Nederlandse ee maar een èè hebben. In heel veel dialecten is er zo’n groep, maar hoeveel woorden ertoe behoren, verschilt per dialect. In het algemeen geldt dat je meer èè-woorden in het oosten vindt. Zo heeft Kaatsheuvel gèèl en wèèreld maar meete en week, terwijl je in Drunen, vijf kilometer naar het oosten, ook mèète en wèèk tegenkomt.
Op onderstaande kaarten zie je dat elk èè-woord zijn eigen grenzen heeft. Gèève is bijvoorbeeld beperkt tot het zuidoosten, terwijl sprèèke ook in Midden-Brabant ingetekend staat. Lèèver en pèèr reiken tot in West-Brabant.
Deze kaarten zijn gemaakt in de jaren dertig en sindsdien zijn de dialecten veranderd. Ze zijn meer op het Standaardnederlands gaan lijken. De èè in deze woorden wordt bijvoorbeeld steeds meer ingeruild voor de Nederlandse ee. Zo hoor je sprèèke, mèète en wèèk in Drunen alleen nog bij de oudsten. Die woorden verliezen dus terrein en zo veranderen de grenzen.
Rood en verdwijnende klanken
In de meeste Brabantse dialecten rijmt rood niet op noot. Dat komt doordat die dialecten een oud klinkerverschil hebben bewaard dat in het Standaardnederlands verdwenen is. Het gaat terug op het Oudgermaans: daarin had rood nog de tweeklank au, terwijl de voorloper van noot een oe-klank had. Noot is in de meeste dialecten gewoon noot, maar rood heeft een andere klinker. In onder andere West-Brabant en Noord-Midden-Brabant is het bijvoorbeeld roeëd. In Den Bosch, de regio rond Tilburg en een aantal andere regio’s is het rôod met de langgerekte oo van horen.
Je vindt dat verschil bij nog veel meer woorden. Hoeëp of hôop ("stapel") staat in die dialecten bijvoorbeeld tegenover hoop ("wens"), en koeël of kôol ("groente") tegenover kool ("brandstof"). Ook bij deze klanken heeft de invloed van het Nederlands toegeslagen. Doordat het Nederlands de klinkers van woorden als rood en noot niet onderscheidt, verliezen de dialecten het verschil ook. Waar een oude spreker van het Raamsdonksveers bijvoorbeeld nog roeëd en noot zegt, hoor je bij de jongere generaties gewoon rood en noot. Opvallend is dat het verschil in de stadsdialecten van Tilburg en Den Bosch nog vrij sterk staat. Het Bosch Woordenboek noemt de ôo-klank zelfs een opvallend kenmerk van het Bossche dialect.
Groen en een Oudnederlandse tweedeling
In het grootste deel van Noord-Brabant is gruun het woord voor "groen", maar in het verre westen zijn er dialecten waarin het groen is. Dat is geen invloed van het Standaardnederlands. De gruun-groen-grens gaat namelijk terug op het Oudnederlands (ca. 600-1150), de voorouder van het Nederlands en de Brabantse dialecten.
In het Oudnederlands eindigde het woord voor "groen" nog op een -i. Om de tong sneller op de plek van die -i te krijgen gingen mensen de klinker in de eerste lettergreep dichter bij de i uitspreken. Daardoor ontstond uiteindelijk gruun met een uu-klank. We noemen die verandering umlaut. In het westen verdofte de -i al vroeg tot een -e, waardoor er geen uu-kank meer kon ontstaan, en zo werd het groen. Woorden als zuut, ruure en pruuve hebben hun uu ook door umlaut gekregen.
Net als bij de èè-woorden is er niet zomaar één grens te trekken tussen een oe-gebied en een uu-gebied. In West-Brabant verschilt het namelijk per dorp of stad welke woorden de oe hebben en welke de uu. Hoe verder naar het westen je gaat, hoe minder uu’s je in het dialect aantreft, en gruun komt westelijker voor dan zuuke.
De oe is niet de enige klinker die in het oosten door umlaut is veranderd. Zo staan de westelijke vormen (h)oôre, geloôve en droôg tegenover de oostelijke vormen heûre, geleûve en dreûg. Ook in verkleinwoorden is umlaut opgetreden. Vergelijk het westelijke boekske, bômke, popke en manneke met het oostelijke buukske, bûmke, pupke en menneke. Ook deze verschillen stammen uit het Oudnederlands en zijn dus meer dan duizend jaar oud. Meer over umlaut lees je hier.
Bronnen
Swanenberg, J. & Brok, H., Het Brabants beschreven, Alphen aan de Maas, 2008.
Weijnen, A., Dialect-atlas van Noord-Brabant, deel IX, Antwerpen, 1952.