Een laatste stuiptrekking of tweede leven?
In april 2021 verscheen immers het stuk ‘Nederlandse streektalen verdwijnen in rap tempo’ in NRC. Ook toen is daar door experts en dialectliefhebbers uit de provincie sterk tegen geageerd. Om de kern van mijn eigen standpunt nog eens samen te vatten: de opvatting dat alle streektalen behalve Fries en Limburgs op korte termijn zouden uitsterven, en dat Brabantse jongeren zich zelfs zouden schamen voor hun dialect en accent, is te kort door de bocht (Doreleijers, 2021). Maar toch: nu dezelfde toon een jaar later weer de kop opsteekt en zorgen nog lang niet getemperd lijken te zijn, is het wellicht relevant om de vraag toch nóg eens te stellen. Hoe duurzaam is ‘ons’ Brabants eigenlijk? Zijn de wat positiever gestemde onderzoekers – zoals ikzelf – bezig met het rapporteren van een laatste stuiptrekking of krijgt het dialect toch nog een tweede leven?
Variatie en verandering van het Brabants
In oktober 2019 ben ik begonnen met mijn promotieonderzoek dat zich voor een groot deel richt op variatie en verandering van het Brabants. Mijn project is nog niet afgerond, maar er zijn wel al veel data verzameld die ons meer kunnen vertellen over de stand van zaken rondom het dialect in Noord-Brabant (zie bijvoorbeeld Doreleijers, Van Koppen & Swanenberg, 2020). Omdat ik in vier jaar tijd natuurlijk niet alle aspecten van het Brabants kan onderzoeken, beperk ik me vooral tot regio Eindhoven en tot één kenmerkend grammaticaal verschijnsel, namelijk de aanduiding van woordgeslacht. Eerder heb ik daar al uitgebreid over geschreven, dus om dit stuk geen herhaling van zetten te laten worden verwijs ik de geïnteresseerde lezer graag door (zie bijvoorbeeld Doreleijers, 2019). In het kort komt het erop neer dat ik wil weten of de mannelijke uitgang van woordgeslacht (zoals in unnen hond), die bijvoorbeeld aan lidwoorden wordt geplakt en die de Brabantse dialecten onderscheidt van een groot deel van de rest van het Nederlands (waaronder ook de standaardtaal), nog standhoudt in tijden van dialectverlies. Ondanks dat dit voor niet-taalkundigen misschien een heel specifiek onderwerp lijkt te zijn, kan het ons heel veel vertellen over hoe het er met het Brabants voor staat.
Het Brabants van jongeren
En als we een beetje in de toekomst willen kijken, dan moeten we natuurlijk beginnen bij de jongeren. In mijn onderzoek bestudeer ik daarom het hedendaagse taalgebruik van jongeren. Niet in grootschalige kwantitatieve studies – ik wil niet proberen te achterhalen hoe álle jongeren in Noord-Brabant spreken – maar op kleine schaal. Ik laat jongeren in groepjes taken uitvoeren en bekijk vervolgens op een meer kwalitatieve manier hoe hun taalgebruik in elkaar steekt. Ik laat ze ook deelnemen aan groepsinterviews, zogenoemde focusgroepen, om te kunnen achterhalen wat ze precies doen en waarom. Om die data te verzamelen bezoek ik scholen. Ik laat jongeren zinnen vertalen van het Standaardnederlands naar hun eigen manier van Brabants spreken, maar ik laat ze ook ingesproken zinnen beoordelen. Wat vinden jongeren zelf ‘acceptabel’ Brabants? Uit de resultaten blijkt bijvoorbeeld dat jongeren vaak uitgangen weglaten in (semi)spontane spraak, maar lang niet altijd. En wanneer ze wél uitgangen gebruiken, dan doen ze dit meestal op een heel andere manier dan traditionele (oudere) sprekers zouden doen.
Hyperdialect: niet ‘zoals het hoort’
De term ‘hyperdialectisme’ speelt een heel belangrijke rol in mijn onderzoek (Lenz, 2004). We bedoelen daarmee dat een spreker een dialectregel (zoals een uitgang voor woordgeslacht) toepast op een manier die historisch gezien niet volgens de verwachting is (Hinskens, 2014). Een mannelijke uitgang bij een vrouwelijk of onzijdig woord, bijvoorbeeld. Doordat steeds minder jongeren het dialect niet meer van huis uit meekrijgen (als moedertaal), kennen ze de oorspronkelijke dialectregels ook niet of nauwelijks (Hoppenbrouwers, 1990). Jongeren keuren zinnen met hyperdialectismen dan ook veel minder sterk af dan oudere dialectsprekers (in mijn onderzoek betekent dat boven de 50 jaar). Het lijkt er dus op dat ze zich er helemaal niet van bewust zijn dat het Brabants dat ze spreken of horen misschien niet altijd het Brabants is ‘zoals het hoort’.
Unne dame
Maar toch is die gedachte waarschijnlijk ook weer wat te simpel. Soms zijn sprekers zich wel degelijk bewust van hun taalkeuzes. Kijken we bijvoorbeeld naar mijn onderzoeksdata van sociale media, dan zien we ook heel veel hyperdialectismen opduiken. Dat is niet toevallig, want hyperdialect komt vooral voor in berichten van accounts die juist als doel hebben om een sterke Brabantse boodschap uit te dragen. Als je ‘Brabanderschap’ en dingen die daaraan verbonden zijn (zoals etenswaren, carnaval, Guus Meeuwis of moppen over Franske en Truuske) echt goed in de verf wilt zetten, dan mag je best wel een beetje overdrijven in het taalgebruik, is de gedachte. Als je alleen maar Standaardnederlands gebruikt, dan is het toch geen Brabantse pagina? In dat opzicht bekt ‘unne dame’ natuurlijk net wat lekkerder dan ‘un dame’. Maar ‘traditioneel’ Brabants is het allerminst, en dat wordt vooral beaamd door de oudere dialectsprekers. Zij beschouwen de afwijkende vormen als ergerlijk, misplaatst en kunstmatig: ze zouden ze graag eigenhandig corrigeren.
De taal van een grap en een grol
Jongeren, daarentegen, valt het nauwelijks op wanneer er ‘unne’ staat als dat eigenlijk niet grammaticaal gepast is. Ze koppelen de uitgang überhaupt niet (meer) aan woordgeslacht. Maar Brabants vinden ze het wel! Als ik ze een plaatje met dialecttekst laat zien waarin de uitgang is aangedikt en ik vraag wat ze Brabants vinden aan dat plaatje dan hoeven ze niet lang na te denken. ‘Unne’ in plaats van ‘un’ maakt het plaatje herkenbaar Brabants, vaak in combinatie met nog een aantal andere kenmerken, zoals het persoonlijk voornaamwoord ‘gij’ en de vervoeging voor de tweede persoon ‘bende’. Als ik dan vraag of ze zelf ook zo spreken komt het antwoord vaak neer op: ‘hangt ervan af wanneer en met wie’, van de context dus. Op school of werk spreken jongeren Standaardnederlands, en Brabants is meer de taal van de kroeg (met een paar biertjes op) en van vrienden onder elkaar. De taal van een grap en een grol.
‘Verrekte Koekwaus!’: Brabants op TikTok
Dat is ook vooral wat het ‘nieuwe’ dialect onderscheidend maakt ten opzichte van het traditionele dialect dat oorspronkelijk was voorbestemd voor de communicatie van alledag. Jongeren gebruiken het dialect eerder als een stijlmarkeerder, als een soort sausje dat ze over hun informele Nederlands kunnen gieten wanneer ze willen uitdrukken dat ze uit Brabant komen. Ten opzichte van buitenstaanders, of juist om een groepsgevoel te creëren in gesprek met regiogenoten. Ook online heeft dialect in dat opzicht een herwaardering gekend. Sociale media zijn bij uitstek geschikt om richting leeftijdsgenoten een identiteit uit te dragen en taal speelt daarbij een belangrijke rol. Een goed voorbeeld is de ‘Koekwaus-challenge’ die eind 2021 enorm populair was op TikTok (Doreleijers & Swanenberg, te verschijnen). Met name jonge meiden imiteerden daarbij een stukje tekst van het carnavalslied ‘Koekwaus’. Met lipsynchronisatie konden ze zich de carnavaleske Brabantse tongval uit het lied aanmeten en met een filter konden ze hun ogen in een razend tempo alle kanten op laten bewegen. Het is interessant dat juist het lokale Brabants wordt ingezet om een grappige video te maken voor een sociaal medium dat de hele wereld als bereik heeft.
Geven en nemen
De gesprekken die ik met jongeren voer zijn niet alleen voor mijzelf verhelderend. Ik merk namelijk dat ook de jongeren zelf tijdens zo’n gesprek gaandeweg bewuster gaan reflecteren op hun eigen taalgebruik. Als ze eerst stellig beweren dat ze geen dialect spreken, komen ze daar later toch een beetje op terug (zie bijvoorbeeld ook Doreleijers, 2022). Ze praten niet zoals hun opa en oma dat doen, maar hun taalgebruik is nog steeds wel Brabants gekleurd en ze doen in veel gevallen, zeker in informele contexten, ook niet hun best om dat te verhullen. Met de zachte g zit het voorlopig dus nog wel goed. En ook andere dialectverschijnselen, zoals de aanduiding van woordgeslacht, verdwijnen niet zomaar; de toepassing ervan is alleen anders dan vroeger. Taalverandering is wat dat betreft een kwestie van geven en nemen: waar je iets verliest krijg je ook iets terug. Maar hoe het dialect er over pakweg vijftig jaar dan precies uitziet…? Écht in de toekomst kijken kan ik natuurlijk ook niet.
Bronnen
Doreleijers, K., "Woordgeslacht in Brabants dialect: Het genderdebat anders belicht", Brabantserfgoed.nl, 10 oktober 2019.
Doreleijers, K. & Swanenberg, J. (te verschijnen), Putting local dialect in the mix: Indexical stance-taking practices on YouTube and TikTok.
Hoppenbrouwers, C., Het regiolect: van Dialect tot Algemeen Nederlands, Muiderberg, 1990.