Woudrichem is dan een Hollandse stad, maar de Resoluties van de Staten van Holland worden in die periode niet bijgehouden. Tussen oktober 1571 en augustus 1574 komt er van die kant geen enkel levensteken. De Staten zijn ondergedoken en komen slechts in het diepste geheim bijeen. Er worden dus ook geen notulen bijgehouden. Precies in die periode vindt het grote drama in Woudrichem plaats.
Officiële berichten over een brand op Nieuwjaarsdag 1573 in Woudrichem zijn er niet. Schepenboeken zwijgen in alle talen. Het oudst bewaarde schepenboek van Woudrichem stamt uit 1579. Alle stadsadministratie van voor die tijd is verloren gegaan. Een brand op de eerste dag van 1573 kan daar mogelijk de oorzaak van zijn geweest. Het moet voor de stad een grote ramp geweest zijn die veel impact had op het leven van de burgers. Het is goed denkbaar dat de paniek zo groot was dat niemand er toe kwam de gebeurtenissen op te schrijven. Is het dan wel mogelijk vandaag iets zinvols over deze brand te schrijven?
Ofschoon er van hogerhand geen officiële informatie over de brand en de daders bestaat, bevatten latere documenten wel degelijk verwijzingen naar deze gebeurtenissen. Het was sowieso een roerige tijd.
Er is veel onvrede onder het volk over armoede, onveiligheid en ziekte. Op een gegeven moment is de maat vol. De beeldenstorm in 1566 kan gezien worden als een wanhoopsdaad. De reactie op dit volksgeweld door koning Filips II (1527-1598) markeert het begin van de Tachtigjarige Oorlog.
Willem van Oranje (1533-1584) probeert vanuit Duitsland het verzet te leiden. Met wisselend succes. Inmiddels is er een vluchtelingenstroom van 'andersdenkenden' op gang gekomen, die probeert het buitenland te bereiken. Andere ontheemden komen terecht op zee, waar ze zich groeperen als Watergeuzen, die van de kaapvaart bestaan. Op 1 april 1572 vallen de Watergeuzen Den Briel binnen. Na verloop van tijd breiden zij hun invloed uit en koersen zij de rivieren op. Zo trekken ze ook Gorinchem binnen waar ze op veel verzet stuiten. De Geuzen houden de katholieke geestelijkheid daarvoor verantwoordelijk, nemen monniken gevangen en brengen ze op gruwelijke wijze om.
Inmiddels weet iedereen in Woudrichem wat er in Gorinchem is gebeurd. Op 26 juni 1572 verklaart het stadje zich solidair met de prins van Oranje. In Woudrichem bevinden zich twee kerkgebouwen en twee kloosters. De mensen moeten doodsbang geweest zijn. Inderdaad trekken de Watergeuzen direct na Gorinchem ook Woudrichem binnen. Vanzelfsprekend is niet iedereen blij met deze situatie. Waarschijnlijk zijn de religieuzen van de twee kloosters, net als sommige katholiek-gebleven burgers, al gevlucht en zijn de kerkschatten meegenomen.
Na de gewelddadigheden in Gorinchem en elders komt het eind 1572 tot een breuk tussen Oranje en de geuzenleiders. Willem II van der Marck (1542-1578), heer van Lumey, de hoogste geuzenaanvoerder, en zijn adjudant Bartholt Entens (1539-1580), worden gevangen genomen en aangeklaagd wegens hun optreden tegen de katholieke geestelijken. De verhouding tussen Oranje en de Watergeuzen blijkt allesbehalve vriendschappelijk te zijn. Terwijl Willem van Oranje streeft naar verzoening tussen de verschillende gelovigen, willen de Watergeuzen het liefst de katholieken afstraffen. Want in hun visie zijn zij verantwoordelijk voor de gevolgen van het schrikbewind van de hertog van Alva (1507-1582). Dit werpt wel een andere blik op de overtuiging van sommigen dat Willem van Oranje en de Watergeuzen uit één en hetzelfde vaatje tappen.
De Geuzen zijn, door bovengenoemde ontwikkelingen in hun organisatie, niet lang in Woudrichem gebleven. Op 1 januari 1573 vertrekken zij, nadat zij (waarschijnlijk) uit frustratie over het lot van hun leiders, de voormalige katholieke bezittingen, kerken en kloosters van het stadje in brand steken. Het vuur slaat over en veel bebouwing brandt af. Voor de burgers moet dit een traumatische gebeurtenis zijn geweest. Het is merkwaardig dat hierover slechts één nagelaten document, de kroniek eener kloosterzuster, rept:
"Item opten jaersdach soe hebben sy Worcom affgebrant ende oock die cloester en hebbender soe menygen armen bedruecten mensche gemaect die niet wisten waer te blijven dan in den couden sneeu te sitten, wantet seer hooch van sneeu lach. Ende het was eenen seer couden wijnter, die vroech heeft bestaen en laet hadt gedaen."
In 1579, als Woudrichem weer enigszins functioneert en er weer schepenboeken worden bijgehouden, willen vroegere huiseigenaren wel eens weten wat er met hun onroerend goed van voor de brand is gebeurd. Tijdens zo'n gelegenheid antwoordt de dienstdoende schepen dat de stadssecretaris in 1572 gevlucht is. En daar moet men het dan maar mee doen. Zo'n antwoord roept direct een vraag op: 'heeft die secretaris, in de veronderstelling dat zijn afwezigheid op het stadhuis maar van korte duur zal zijn, misschien de stedelijke administratie meegenomen?'
Blijkbaar zijn inwoners door de 'troebelen' hun eigendombewijzen kwijtgeraakt, zoals een vrouw, die een rentebrief (hypotheekverklaring) over haar vroegere huis niet meer kan tonen. Het document zou verbrand zijn. En in latere archieven wordt nog veel over "affgebrande erven" geschreven. De schout Abraham ten Hagen (ca. 1543-ca. 1627) brengt in 1586 zelfs een decreet uit:
“Dat de affgebrande erven binnen de stad Worchum volgende de hantvesten van der selve stad opgetimmert behoeren te worden. So ist bijde stadthouder ende dien vande gerichte geordineert dat een yegelyck deselve erfve [ ] schoon te maecken ende te betimmeren sulx gehouden sullen wesen te doen tusschen dit ende den 2en dach meij eerstcomende. Ende door faute van sulx nyet gedaen te worden sal tot vercopinge vande selve erfven, volgende de hantvesten der voorschreven stede, [overgegaan worden]. Segget de anderen voirt, dat nyemant naemaels eenige ignoratie en hebbe te pretenderen.”
Uit dit decreet valt te concluderen dat er sprake was van een grote brand, maar dat niet alle gebouwen zijn afgebrand. Er moeten meerdere brandhaarden zijn geweest.
Ook de Index op de Resoluties der Staten van Holland vermeldt in een ordonnantie dat de afgebrande oude kerk aan de Brugpoortstraat moet worden gesloopt en dat de stenen moeten worden gebruikt bij de aanleg van de nieuwe vestingwerken. De Martinuskerk zal pas na 1620 weer gerestaureerd zijn. De kloosters zijn niet herbouwd.
Bronnen
Korteweg, K.N., Rechtsbronnen van Woudrichem en het Land van Altena, Utrecht, 1948.
http://www.actumwoudrichem.nl/ (Stand op 22-11-2022).