De eed die door de officieren werd afgelegd werd geboekstaafd in het ordonnantieboek van de stad en verschilde naar gelang de religie. Over de gereformeerden werd gezegd: "die den behoorlycken eed heeft gedaen". Over de katholieken: "die den behoorlycken eed heeft gepresteert".
Merkwaardig genoeg vaardigde de magistraat op 13 januari een resolutie uit naar aanleiding van het feit dat Reynier van Sandoel, zijnde een persoon van pauselijke religie, tot kapitein was benoemd. Dat was sinds 1593, toen de stad bevrijd was “uyt het gewelt ende slavernije van de Roomschen Coninck” niet meer voorgekomen! Omdat te duchten was dat in de toekomst meer personen van de pauselijke religie zouden kunnen worden benoemd, werd besloten te ordonneren dat voortaan geen katholieken meer tot kapitein zouden mogen worden verkozen of aangesteld.
Vervolgens kwam er een brief binnen, gedateerd 26 januari, van de Raden en Meesters van de Rekening der Domeinen (rekenkamer) van de Staten van Holland en West-Friesland. Daarin werd gesteld dat zij tot hun grote verwondering hadden vernomen dat de aanwezigheid van een jezuïet in de stad werd gedoogd tot “schandael ende ergernisse van veele” en dat er verscheidene paapse officieren van de burgercompagnieën waren aangesteld. Zij vonden het bedenkelijk dat “in dese conjuncture van tyden” in zo’n frontierstad paapse officieren werden verkozen, te meer omdat zij bewakingsronden doen en het wachtwoord ontvangen. Gezien de gevreesde aanval van de Franse legers werden katholieken er dus van verdacht te heulen met de vijand. Ook in de Tachtigjarige Oorlog werden katholieken, veelal onterecht, daarvan beschuldigd, oftewel te zijn “gespanjoliseerd”. De magistraat werd dan ook opgedragen om de katholieke officieren uit hun functie te ontheffen en anderen van de gereformeerde religie in hun plaatsen aan te stellen. Tevens diende de jezuïet onmiddellijk de stad te worden uitgezet.
De vraag komt op wie de ‘Meesters van de Rekening’ had ingelicht over de aanstelling van de katholieke officieren en de aanwezigheid van de jezuïet. De verdenking valt dan al gauw op de gereformeerde kerkenraad. Het zou interessant zijn om de notulen van de kerkenraad, als die bewaard zijn gebleven, daarop na te slaan.
De brief werd pas op 15 februari door gouverneur Johan van Beveren (1626- – 1673) aan de magistraat overhandigd. Mogelijk had dit verband met de inhoud, zoals hierna zal worden aangetoond. Reeds op 19 februari reageerde de magistraat per brief aan de heren van de rekenkamer met de volgende inhoud.
Als eerste actie werd door de magistraat besloten om de jezuïet uit de stad te verbannen. De gerechtsbode kreeg opdracht hem te sommeren om binnen acht dagen uit de stad te vertrekken en aan te zeggen daar nimmer meer in terug te keren.
Aan de eis om de katholieke officieren uit hun ambt te ontzetten werd evenwel een uitgebreid betoog gewijd met de volgende argumenten:
Ten eerste waren de officiersfuncties een “kostelycke ende sware last”. Er waren onvoldoende gereformeerden die die dat konden betalen, zodat voorname roomsgezinden waren benoemd, die zowel geschikt, betrouwbaar als gegoed waren.
Ten tweede zou het onmiddellijk afzetten van de paapse officieren een grote onrust in de stad veroorzaken en de goedwillendheid van de roomsgezinden veranderen in bittere haat.
Ten slotte sneed het argument inzake het doen van de bewakingsronden volgens hem geen hout, omdat de burgers die de ronden doen zowel gereformeerd als katholiek zijn en dus het wachtwoord moeten hebben.
Verzocht werd dan ook om de paapse officieren niet te hoeven afzetten, maar hun ambtsperiode te laten uitdienen. Beloofd werd hen in de toekomst niet meer te zullen aanstellen. Er werd echter vilein aan toegevoegd dat afgevaardigden van de rekenkamer zelf de sleutels van de stad aan een paapse commandant hadden overhandigd! Daarnaast vonden zij het nodig te vermelden dat die heer op zijn hofstede, gelegen tussen Geertruidenberg en Breda, twee papen liet wonen. Het was gebleken dat die papen op de Made, onder jurisdictie van de stad, dagelijks hun “afgodendienst” konden uitvoeren. Tevens zou die heer steeds hun doen en laten ter discussie stellen en hen “onder de voet soeckt te treden”. Hoewel niet bij name genoemd is het duidelijk dat met die heer Johan van Beveren , gouverneur van de stad werd bedoeld. De magistraat besloot hun brief aan de rekenkamer hen “andermael biddende, dat het ampt der Magistrature ongekreuckt ende ongeschent magh blyven geconserveert”.
In hun antwoord van 23 februari sprak de heer C. Buys namens de rekenkamer, zijn waardering uit over de getroffen maatregelen. Maar hij wijdde geen woord aan het dringende verzoek om op te treden tegen het eigenmachtige beleid van gouverneur van Beveren. Daar durfde men blijkbaar de handen niet aan te branden.
Bronnen