In mei 1940 capituleerde de Nederlandse strijdkrachten na vijf dagen strijd en werd Brabant net als de rest van Nederland bezet door Nazi-Duitsland. De Nederlandse regering ging in ballingschap in Groot-Brittannië, gevolgd door de circa 1.500 landmacht-militairen. Zij vormden de kern van het nieuw opgericht Nederlandsch Legioen. De Nederlandse regering in Londen wilde dat dit legioen deelnam aan de strijd tegen nazi-Duitsland. Het legioen moest een grootte van vijfduizend man krijgen.
Een kleine en disfunctionerende eenheid
Daartoe stelde de regering in augustus 1940 een dienstplicht in voor mannen tussen de negentien en zesendertig jaar, die buiten bezet Nederland woonden. Daarnaast werden de Engelandvaarders, Nederlanders ontsnapt uit bezet gebied, regelmatig ingedeeld bij het legioen. Er meldden zich Nederlanders uit Canada, de Verenigde Staten, Zuid-Afrika, Suriname en het Midden-Oosten en Oost-Afrika om te vechten. De dienstplichtigen en vrijwilligers uit Suriname werden in eerste instantie geweigerd. De Nederlandse regering was bang dat hun deelname tegen het zere been zou zijn van de brigadeleden uit Zuid-Afrika vanwege hun raciale achtergrond, maar later werden ze toch toegelaten. Het totaal aantal mensen dat zich aandienden was kleiner dan de regering had gedacht. De meeste Nederlanders in het buitenland kozen ervoor om in dienst te treden bij het leger van hun nieuwe vaderland.
Bovendien hadden deze mannen meestal geen militaire achtergrond. Vaker waren het juristen, boeren of zakenmensen die zich voor de dienst meldden. Voor de keuringsinstantie was dit minder van belang. De grootte van de eenheid werd belangrijker gevonden dan militaire kennis of een goede conditie. Ook de leidinggevende functies werden doorgaans door onervaren mannen bekleed. Algauw bleek dat de eenheid door onervarenheid, gebrek aan wapens en een slechte huisvesting niet goed functioneerde.
Twijfels over de vernoeming
Toen prins Bernhard (1911-2004) op 20 en 21 maart 1941 de brigade bezocht, was hij dan ook niet onder de indruk. Het legioen was op 11 februari 1941 al omgedoopt in Koninklijke Nederlandse Brigade. Het idee was ontstaan om daaraan ‘prinses Irene’ toe te voegen naar de pasgeboren kleindochter van het koninklijk echtpaar. Maar Bernhard maakte daar bezwaar tegen. Zo schreef Bernhard letterlijk in een brief: “Mijn vrouw en ik kunnen niet goedkeuren dat de brigade de naam van onze dochter ‘prinses Irene’ krijgt, zolang de officieren die in de oorlogsdagen door hun defaitisme de achting van de troep hebben verloren, gehandhaafd blijven en zolang er een vrij groot aantal mensen maar rondhangt zonder welke dienst dan ook goed te zijn.”
Daarop werden onervaren of niet-functionerende officieren vervangen en in augustus hadden de koningin en de prins de overtuiging dat de problemen waren opgelost. Op 26 augustus 1941 kreeg de brigade haar definitieve naam van koningin Wilhelmina: Koninklijke Nederlandse Brigade Prinses Irene.
Trainen, trainen, trainen
Pas vanaf mei 1941, als de brigade is overgeplaatst naar Wolverhampton in Engeland, raakte de brigade echt getraind. De mannen kregen gevechts- en conditietrainingen en hier waren wel voldoende materieel en wapens voorradig. De brigade was na alle trainingen zeer geschikt voor opdrachten waar snelheid geboden was, vanwege hun beschikking over pantserwagens en artillerie. De kwaliteit verbeterde nog meer, toen in januari 1942 Albert Cornelis de Ruyter van Steveninck (Tiel, 1895 – Den Haag, 1949) de leiding over de Irenebrigade kreeg. De Ruyter van Steveninck zou later uitgroeien tot het boegbeeld van de brigade, omdat hij de mannen tijdens hun opmars door Frankrijk, België en Nederland leidde.
Het was onduidelijk wanneer de bevrijding van Nederland zou worden ingezet. Daarom gebruikte de Nederlandse regering de brigade om mankracht te kunnen leveren aan andere belangrijke diensten. Zo werden mannen overgeplaatst naar de Britse marine, de koopvaardij, de RAF of naar bureaufuncties in Londen.
Ook was er in deze periode naast training tijd voor ontspanning. Hierover zei Ton Herbrink in Andere Tijden: “Dansavonden, films en bier. Je kunt niet wegpoetsen dat we het aanmerkelijk makkelijker hebben gehad dan de mensen die in Nederland zijn achtergebleven.” Herbrink, zou na de oorlog in dienst blijven van Defensie en was in de jaren tachtig acht jaar wethouder bij de gemeente Waalre.
Vanaf de zomer van 1943 stond bij de brigade alles in het teken van de bevrijding van West-Europa. Daartoe werden de gevechtsklare mannen opgedeeld in drie gevechtstroepen en een verkenningseenheid. Ondanks de naam bereikte de Prinses Irenebrigade in de oorlogsjaren nooit de grootte van een brigade (ca. drie- tot vijfduizend man). Het doel van de regering was dus niet gehaald. De ongeveer 1.300 mannen vormden een versterkt bataljon met de status en zelfstandigheid van een brigade. Zij zouden als onderdeel van het 21e Engelse legerkorps het Kanaal oversteken. Ook de latere Phillips-bestuurder Eduard Pannenborg (Den Haag, 1922 – Geldrop, 2016) bevond zich onder hen. Aan Andere Tijden vertelde hij zijn reden om deel te nemen: “Ik wilde niet onderduiken omdat de bijdrage aan de gemeenschappelijke zaak dan nul zou zijn. Ik wilde naar Engeland om daar met open vizier tegen de bezetter te vechten.”
Op weg naar Nederland
Op 6 juni 1944 was het eindelijk zover. De geallieerde troepen landden in Normandië en startten hun opmars door Frankrijk en België naar Nederland. Als onderdeel van dit leger kwam de Prinses Irene Brigade in augustus 1944 aan in Frankrijk. Daar kregen ze direct de opdracht stellingen van het Britse leger over te nemen. Hierna bevrijdden ze in samenwerking met andere troepen Pont-Audemer in Frankrijk en Beringen in België.
Op 17 september 1944 zetten de geallieerden Operatie Market Garden in. Het doel van deze operatie was de grote Nederlandse rivieren over te steken om vervolgens Duitsland binnen te trekken. De Irenemannen maakten deel uit van deze troepenmacht en in de nacht van 20 op 21 september stak het eerste deel van de brigade de Nederlands-Belgische grens over bij Borkel en Schaft. Daarna reden ze via de corridor van Eindhoven naar Son, Sint-Oedenrode, Veghel, Uden naar Grave. Bij Grave was het de taak van de brigade om de Maasbrug te bewaken en werden de mannen in de omgeving van Grave gestationeerd.
De veldtocht in Brabant
Op 25 september 1944 kwam Operatie Market Garden ten einde en werd het duidelijk dat het niet gelukt was om door te stoten naar Duitsland. De frontlinie liep dwars door Brabant. Hierop werd Operatie Pheasant gestart om Noord-Brabant van Duitse troepen te bevrijden. De Irenebrigade zou deelnemen door samen met andere geallieerden Tilburg te bevrijden. Ter voorbereiding werden de Irenemannen op 17 oktober 1944 verplaatst naar de Oirschotse Heide bij Eindhoven. Na enkele schermutselingen met Duitse troepen trok de brigade op via Zeelst, Oerle, Middelbeers en Diessen richting Hilvarenbeek naar Tilburg. Bij Tilburg leverde de brigade zware gevechten en de stad werd op 27 oktober bevrijd.
Als bevrijders naar Den Haag
De Irenebrigade maakte echter geen onderdeel uit van de troepen die Tilburg als bevrijders binnenmarcheerden, want zij was op dat moment alweer op weg naar Zeeland. Daar verbleven de mannen van november 1944 tot maart 1945 bij de kust van Walcheren en Noord-Beveland om Duitse aanvallen tegen te houden. In het voorjaar van 1945 eindigde de oorlog voor de Irenebrigade aan het Maasfront. De mannen leverden bij Hedel nog felle gevechten net voordat Duitsland capituleerde. Daarna ging de brigade op weg naar Den Haag, waar zij als eerste van de geallieerde troepen op 8 mei een bevrijd Den Haag binnenkwamen.
Betekenis en nagedachtenis
Op 13 juli 1945 werd de brigade in de Haagse Julianakazerne ontbonden. Hun taak zat erop: Nederland was bevrijd. De Prinses Irene Brigade had een grote symbolische betekenis. Ze moesten als Nederlanders Nederland bevrijden. In totaal hebben ongeveer drieduizend mannen korte of lange tijd onder het brigadevaandel gediend. Over de grootte van de rol die de brigade uiteindelijk heeft gespeeld in de bevrijding van Nederland valt te twisten. In bekende operaties zoals de landingen in Normandië en Market Garden werden ze niet ingezet in de voorhoede. Uiteindelijk zou de brigade toch zware gevechten leveren en hebben ze onder andere bijgedragen aan de bevrijdingen van Pont-Audemer, Beringen, Tilburg en Hedel. Bovendien is misschien wel het belangrijkste dat de Irenemannen bereid waren voor Nederland te sterven. Zoals Eduard Pannenborg sprak in Andere Tijden: ”Elke soldaat is er één en die macht is opgebouwd uit individuen en als ik nou een individu ben in een divisie van tweeduizend man, of van een brigade, dat maakt niet uit, want de bijdrage is in beide gevallen even klein.”
Om de nagedachtenis van deze mannen in ere te houden werd op 15 april 1946 het Garderegiment Prinses Irene opgericht. Ook worden de verhalen van Eduard Pannenborg, Ton Herbrink en Albert Cornelis de Ruyter van Steveninck en hun strijdmakkers zorgvuldig gedocumenteerd, bewaard en ontsloten door de Stichting Brigade en Garde Prinses Irene. De stichting is gevestigd op ‘hun’ kazerne in Oirschot.
Bronnen
Andere Tijden, "Irenebrigade" (25-10-2007).
Ministerie van Defensie, A.C. de Ruyter van Steveninck.
Ministerie van Defensie, Oprichting.