De brieven van de Tilburgse Pater Henri Rutten msc (1873-1904)

Een missiegeschiedenis

Een familiefoto van de familie Rutte voor het vertrek van Henri, die achteraan in het midden staat, met baard en bril (Foto: fotograaf onbekend, 1900)

Een familiefoto van de familie Rutte voor het vertrek van Henri, die achteraan in het midden staat, met baard en bril (Foto: fotograaf onbekend, 1900)

In 1904 voltrok zich op het schiereiland Neu Pommern (nu New Britain geheten, op Papoea-Nieuw Guinea) een missiedrama. Tien jonge missionarissen, vijf zusters, twee broeders en drie paters (priesters) werden op dezelfde dag op verschillende missiestaties vermoord. Onder hen was de Tilburgse pater Henri Rutten (1873-1904). Aan de hand van zijn brieven krijgen we een beeld van zijn verblijf in Papoea en de spanningen in de samenleving die leiden tot de moord.

Op de dag van zijn dood was de Tilburgse Pater Henri Rutten (1873-1904) 31 jaar oud. Vanuit zijn missiestatie in de Stille Zuidzee had hij vele lange brieven en briefkaarten gestuurd, verstuurd met een stoomboot naar zijn ouders, broers en zussen in Tilburg. Zo schreef hij over zijn reis:

“In mijn reisbeschrijving was ik op het punt gekomen, dat wij de boot in Adelaid gingen verlaten. In die stad kwamen wij den 26 nov. aan, van de haven tot de stad hebben wij reeds van trein moeten veranderen, Om vijf uur vertrokken wij per Exprestrein naar Sydney. Zo ongeveer de reis van Tilburg naar Rome en terug. In vliegende vaart door het Zuid Australisch gebergte en stoomden dan zonder ophouden meer dan twee uur voort. Het land was bedekt met prachtige eucalyptusbomen. Dat hout geeft het beste hout dat in Australië te vinden is... Australië heeft ongeveer vijf miljoen blanke inwoners, voor elke blanke twintig schapen, vier koeien en voor minder dan drie blanken een paard. De Australiërs zijn met de boeren voor zeker de beste ruiters.” (16 december 1900)

Hij vertelde zijn familie thuis ook over zijn aankomst op zijn missiepost en de bewoners van Papoea:

“Hierbij een beschouwing over de Bainingervrouwen. Aan de kust en bij andere Kanaken is de vrouw eene slavin, mijnheer leidt een luilekkerleven en heeft als eenige bezigheid het visschen. Vroeger kwam daarbij nog het oorlog voeren, nu echter bestaat dat baantje niet meer. De mannen doen niets meer dan om de paar dagen de vischfuiken nagaan. De vrouw moet hun gunan [dorp] zuiver houden en het zware werk in de plantages verrichten. De producten moeten zelf naar de gunan dragen of naar de markt, als de voorraad groot is. Thuis gekomen moet zij zorgen dat mijnheer bijtijds gekookt eten heeft. Aan tafel mag zij niet met hem aanzitten en heeft hij niet hard te spreken, dan keert hij haar den rug toe. Als een 'kanak' een vrouw wil hebben, gaat hij naar de familie van de door hem verlangde schoone en koopt deze – zonder dat zij zelf een woord heeft in te brengen. Is hij ze moe, dan stuurt hij haar terug en komt den prijs nog daarbij terughalen.”

“Zoo ben ik dan eindelijk te st. Paul aangekomen – ik heb nog een heuvel moeten bestijgen en ik ben nu op de missie. Op de veranda staat mijn Pastoor reeds te wachten, want door het hele dorp heeft de kreet weerklonken “a macha“ - d.i. De Heer komt (...) Macha zegt de Baininger als zij een eer willen bewijzen, de zoon tegen een vader, de vrouw tegen de man, een vreemde tegen een vreemde, kortom al die men wil eeren noemt men 'macha'...” (29 januari 1901)

De nazaten van Pater Henri Rutten, op de familie Rutten-Nouwens reünie in 2004 (foto: Eduard Aarts)

De nazaten van Pater Henri Rutten, op de familie Rutten-Nouwens reünie in 2004 (foto: Eduard Aarts)

Alle rechten voorbehouden

In zijn laatste brief van 15 mei 1904 schrijft Henri ook over een brute aanslag op een “planting” (een plantage), waarbij een kind werd gedood en vele gewonden vielen. Hij wist in die laatste brief natuurlijk niet dat hij met negen andere missionarissen op 13 augustus vermoord zou worden.

“Onheimelijk deed het mij aan, als ik de planting van den Heer Wolff passeerde. Hier had voor twee jaren ongeveer de beruchte overval plaats. De planter was te paard zijn planting ingereden om de werklieden na te zien. Zijn vrouw met een kind en een jonge dames bleven thuis. De zonen van het opperhoofd van Paparatava kwam de vrouw iets te koop aanbieden – en terwijl het bezichtigde sloeg de een haar met een bijl op het hoofd. De vrouw stortte neer. De eenige ooggetuige, de voornoemde jongedame, kreeg eveneens een bijlslag. Doch op het haar, zoodat zij half bewusteloos van de veranda viel. Zij werd een speelbal van de woedende beestachtige aanvallers. Het kind werd met een bijl den schedel gekliefd.

Terwijl stortte de planter De Wolff te paard naar zijn huis, doch niets mee te redden vindend en van alle kanten het mikpunt der gestolen geweren, vluchtte hij naar Herbertshohe. Hoe hij met zijn gebroken en stijf been na eerst gevallen te zijn, in den zadel kwam is mij een raadsel.”

 

Bronnen

Anoniem 'Het Missiehuis Borgerhout', Tilburgse Courant, 1904.

Anoniem 'Het bloed der martelaren', Almanak msc, 1922. 

Van Dooremalen, H., Peerke, Paters en Pastoors, Zwolle, 2009.

Eijkens , J., "In de voetsporen van Henri Rutten, missionaris", in: Tilburg (jrg. 22, nr. 3, 2004), 83-91.

Van der Heijden, M.-N., Wat doen we met Pater Rutten met de Feestdagen?, 2004.

Jaspers, R. msc, "Historische Untersuchungen zu einem Mord an Missionarissen auf New Britain", in: Tijdschrift Missionwissenschaft und Religionswissenschaft (1979).