Oost/West geeft in Brabant op het gebied van taal inderdaad een scherpe tegenstelling. Oost/West is voor de dialecten in de provincie Noord-Brabant van veel groter belang dan Noord/Zuid. Waar we op de schaal van Nederland de Brabantse dialecten bij uitstek zuidelijk vinden (want beneden de grote rivieren klinkt de zachte g) en op die schaal Noord/Zuid er juist wel toe doet, scheiden binnen de provincie Noord-Brabant diverse dialectgrenzen (isoglossen) oost en west. In deze bijdrage licht ik de drie belangrijkste grenzen uit.
Op de eerste plaats is er de grens tussen West-Brabant en de rest van Brabant. Die grens volgt ongeveer de rivier de Donge, en loopt dus grofweg van Riel via Dongen naar Geertruidenberg. Het proefschrift van Toon Weijnen bevat veel woordkaarten waarop deze grens te zien is, bijvoorbeeld de kaarten voor dialectwoorden voor melk, voor karnemelk, voor kip en voor het stopwoordje (Weijnen 1937: 161, 163, 164, 180).
Het stopwoordje gebruiken we aan het eind van een zin als we impliciet om instemming vragen: “vandaag was het mooi weer, he”. Het oosten heeft hier wanne, wonne, wonnie (samentrekkingen van “waar niet”, de omgekeerde variant van “nietwaar”), het midden heeft war, wor, wer en het westen eej, dat ook bekend is van het Zeeuws.
Maar niet alleen woorden zijn verschillend aan weerszijden van deze grens, ook klanken. In West-Brabant laat men wel eens de h- aan het woordbegin weg, zodat men een huis zonder h- uitspreekt: een uis zonder a.
Gruun durre
De tweede isoglosse die oost en west scheidt, is de grens tussen Oost-Brabant en de rest van Brabant. Tussen deze grens en de vorige grens (die ongeveer de Donge volgt) ligt het Midden-Brabantse dialectgebied met Tilburg en Waalwijk. Deze tweede isoglosse loopt van Reusel, De Beerzen en Boxtel naar ‘s-Hertogenbosch. Ten oosten daarvan kent men systematisch umlaut (klinkerverandering) in meervoudsvormen, innen boom-twee beum of buim, en bij het werkwoord in de derde persoon enkelvoud, hij kömt tegenover ik kom, ze komme, en ten westen van die grens zijn dergelijke umlautsvormen uitzonderlijk. Daarnaast is het weglaten van de uitgang bij bijvoeglijke naamwoorden systematisch bij vrouwelijke en meervoudige zelfstandig naamwoorden ten oosten van deze isoglosse: ’n klein kat, gruun durre (groene deuren).
Deze grens maakt deel uit van nog enkele umlautgrenzen: westelijker komen nog de verkleinwoord-grens (bak-bakje geeft bakske vs. bèkske) en de grenzen van oo/eu en oe/uu (hoore vs. heure resp. groen vs. gruun). Ze vormen samen de meest noordwestelijke uitlopers van de Rijnlandse waaier. Dat is een uitwaaiering van isoglossen. De Rijnlandse waaier vormt een groot overgangsgebied, dat zich uitstrekt vanuit het Rijnland (met Bonn, Keulen en Aken) naar het noordwesten (Goossens 1983). Hoe verder naar het noordwesten we gaan, hoe minder Rijnlandse kenmerken we vinden in de dialecten. De isoglossen zijn talige restanten van de culturele, en daarmee ook talige, invloed van de steden in het Rijnland in de Middeleeuwen.
Deze grens tussen Oost-Brabant en de rest van Brabant zien we terug bij verschijnselen die pas recent onderzocht zijn. Zo zijn er dialecten in Brabant die voor “zulke” niet zukke of zo’n maar de zo’n kunnen hebben: skón skoen, de zo’n hek ók (mooie schoenen, zulke heb ik ook). Die vorm met de komt alleen maar direct ten oosten van deze grens voor, van Hoogeloon in het zuiden tot Geffen in het noorden (Swanenberg 2019).
Pien in de buuk
In het uiterste oosten van de provincie ligt het Land van Cuijk dat door de derde isoglosse is gescheiden van de rest van Brabant. De grens loopt tussen Zeeland, Volkel en Gemert enerzijds en Mill, Wanroij en Oploo anderzijds. Op een moderne landkaart volgt de grens de Middenpeelweg (Swanenberg & Brok 2008: 32), maar op oudere kaarten ligt daar nog het onontgonnen moeras van de Peel, dat toen veel uitgestrekter was.
Ten westen van deze grens heeft men bùikpèèn of baoikpeeng maar in het Land van Cuijk heeft men buukpien. En Cuijk heet er Kuuk. Woorden die in het Nederlands een ui of een ij hebben, klinken in dit gebied dus met uu of ie, net zoals over de Maas. Dit dialectgebied sluit dan ook, met Noord-Limburg en het Rijk van Nijmegen, aan bij het Kleverlandse dialectgebied rond de Duitse stad Kleef. Deze dialecten hebben, net als het Gronings, Drents, Twents en Achterhoeks, met uu en ie een oude klank bewaard. De klanken ui en ij en hun Brabantse uitspraakvarianten èù of oi resp. èè of ai zijn jonger. Dit verschijnsel laat zien dat de dialecten aan de oostelijke landrand op dit aspect nog wat verder afstaan van het hedendaagse Nederlands dan de ‘centrale’ dialecten van Brabant en Holland.
Op nationale schaal past Noord-Brabant als zuidelijke provincie met een eigen streektaal (de zachte g) samen met Limburg in een Noord/Zuid tegenstelling. Limburg en Zeeland hebben een Noord/Zuid verschil in dialecten binnen de provincie. In Noord-Brabant zien we op provinciale schaal echter een Oost/West verdeling in dialectverschillen.
Bronnen