De Drie van Breda

De 'Vier van Breda'

‘De Drie van Breda’, Willy Lages, Joseph Kotalla, Ferdinand aus der Fünten en Franz Fisscher. Tot 1966 waren 'de Drie' feitelijk met z’n vieren en vanaf 1979 met z’n tweeën.
(Foto 1 en 4: Nationaal Archief;
Foto 2: 1942-1944, Holocaust Lest we forget - Camp Amersfoort;
Foto 3: Rudolf Breslauer, Yad Vashem)

Op vrijdag 27 januari 1989, ’s middags om half vijf, verlieten de 87-jarige Franz Fischer (1901-1989) en de 79-jarige Ferdinand Hugo aus der Fünten (1909-1989) per ambulance de gevangenis van Breda. De Tweede Kamer had amper vijf uur daarvoor besloten in te stemmen met het voorstel van de Nederlandse regering deze Duitse oorlogsmisdadigers gratie te verlenen. ‘Mannen jullie zijn vrij’, had de aalmoezenier ze na het debat meegedeeld. Uit hun ogen had ongeloof gesproken en het afscheid was emotioneel geweest. Ten slotte hadden ze 27 jaar in de gevangenis van Breda gewoond, want van gratie was het door felle maatschappelijk protesten in de decennia daarvoor nooit gekomen.

Oorlogsmisdadigers

Na de Tweede Wereldoorlog hebben in Nederland 241 Duitsers terechtgestaan die van oorlogsmisdrijven en misdrijven tegen de menselijkheid werden verdacht. Achttien van hen kregen de doodstraf, die vijfmaal daadwerkelijk werd voltrokken. Vier werden bij verstek veroordeeld en bleven ongrijpbaar. Bij negen werd de doodstraf omgezet in levenslang. Van de overige 223 kregen er zes levenslang en 182 een straf variërend van drie maanden tot twintig jaar. De resterende 35 verdachten werden vrijgesproken, ontslagen van rechtsvervolging of hun strafzaak werd geseponeerd. Van de negen ter dood veroordeelden, wier straf werd omgezet in levenslang, werden er drie in 1959 vrijgelaten en twee in 1960. Over de vier anderen werd in die jaren geen gratiebesluit genomen. Dat waren Willi Paul Franz Lages (1901-1971), Ferdinand Hugo aus der Fünten, Franz Fischer en Joseph Johann Kotalla (1908-1979).

Drie van deze oorspronkelijke vier van Breda werden veroordeeld voor directe betrokkenheid bij de Jodenvervolging. Aus der Fünten had in Amsterdam de dagelijkse leiding gehad over de organisatie van de deportaties van Joden naar Westerbork en Fischer deed hetzelfde werk in Den Haag. Lages stond een trapje hoger in de rangorde en was de feitelijke baas van Aus der Fünten. Als gedreven politieman die zijn carrière was begonnen bij de Geheime Staatspolitie in Duitsland was hij tevens hoofd van de veiligheidspolitie in Nederland en als zodanig betrokken bij de bestrijding van het verzet. Kotalla was bij de arrestatie en vervolging van Joden en verzetsstrijders niet betrokken, maar werd veroordeeld voor zijn wrede optreden als bewaker in het concentratiekamp Amersfoort.

 

Ordentelijke rechtsgang

De jarenlange discussie over ‘de Drie van Breda’ die tot 1966 feitelijk met z’n vieren waren en vanaf 1979 met z’n tweeën, was met de vrijlating van Aus der Fünten en Fischer in 1989 beëindigd. Als het aan koningin Wilhelmina (1880-1962) had gelegen was het nooit een affaire geworden en waren Lages, Aus der Fünten, Fischer en Kotalla meteen na afloop van de oorlog, samen met alle andere nazi’s en rotmoffen, naar Rusland gedeporteerd. Tenminste zoiets had ze in 1943 aan haar minister van Buitenlandse Zaken geschreven toen het ging over de capitulatievoorwaarden. Maar het herstel van rechtsstaat eiste een ordentelijke rechtsgang onder welke ook de belangrijkste Duitse kopstukken die tijdens de bezetting in Nederland hadden gezeten, werden berecht.

Demonstratie voor vrijlating van de "Drie van Breda"

Tijdens een staatsbezoek van koningin Juliana en prins Bernhard aan West Duitsland wordt door toeschouwers gedemonstreerd voor vrijlating van de 'Drie van Breda'. (Foto: Joost Evers, 26 oktober 1971, Nationaal Archief)

Het blijft de vraag waarom juist deze vier geen uitzicht kregen op vrijlating. Lages en Kotalla kregen nooit gratie – Lages’ straf werd in 1966 onderbroken omdat hij dodelijk ziek zou zijn en Kotalla stierf in 1979 in de gevangenis van Breda. De twee anderen kregen, zoals gezegd, gratie na 44 jaar. Wat maakte hen anders dan anderen? Waren ze een ‘toevallige restpost’ zoals door sommigen is beweerd? Misschien. Maar misschien hadden deze vier ook iets wat hun collega’s minder hadden gehad. Lages, Aus der Fünten, Fischer en Kotalla waren geen schrijftafelmoordenaars. Integendeel. Ze waren zichtbare daders geweest en slachtoffers hadden vaak direct met hun te maken gehad. En het waren deze slachtoffers die van zich lieten horen op het moment dat vrijlating dreigde.

 

Een terugkerend debat

Er is een aantal duidelijke momenten waarop het debat over ‘de Drie van Breda’ oplaaide. Dat gold allereerst voor hun gratiëring van de doodstraf in 1951 en 1952. Het volgende moment kwam ruim tien jaar later, in 1963, toen twee progressieve strafrechtjuristen een tweede gratie (vrijlating) bepleiten. In 1966 werd de straf van Lages onderbroken omdat hij terminaal zou zijn. De protesten waren wederom hevig. Toen Lages nog vier jaar in vrijheid zou leven, werd de zaak er voor de overgebleven drie er niet gemakkelijker op. Het was een belangrijke reden dat de wetswijziging die beoogde om levenslang gestraften voorwaardelijk in vrijheid te stellen om zo de figuur van gratie te omzeilen, er in 1969 niet kwam.

In 1972 werd er door de minister van Justitie Dries van Agt (1931) aanvankelijk een ferm standpunt ingenomen. Hij bepleitte gratie van de laatste Duitse oorlogsmisdadigers in Nederlandse gevangenschap omdat hun straf geen doel meer diende. Met dit voorgenomen besluit bereikte het protest een voorlopig hoogtepunt. Tijdens de door het parlement georganiseerde hoorzitting waar slachtoffers hun verhaal vertelden, werden de ‘Drie van Breda’ andermaal berecht. Nu niet door de rechter, maar door de slachtoffers zelf. Het was vanaf dat moment dat geen enkele minister van Justitie zijn vingers meer aan de kwestie wilde branden.

Demonstratie op het Binnenhof tegen de vrijlating van de Drie van Breda

Demonstratie op het Binnenhof tegen de vrijlating van de 'Drie van Breda'. (Foto: Onbekend, 29 februari 1972, Nationaal Archief)

Het debat over ‘de Drie van Breda’ speelde zich af binnen de context van een Nederlandse samenleving die in de decennia na de oorlog anders terugblikte op de bezettingsjaren. Werd de bezetting in de eerste decennia vooral gezien als een periode waarin een strijdbaar en dapper volk het onderspit had moeten delven tegen een brute bezetter en had gestreden voor wat het waard was, vanaf de jaren zestig kantelde dit beeld en drong het besef door dat de samenleving te kort was geschoten waar het ging om de bescherming van de Joodse bevolkingsgroep.

Doordat men zich vanaf die jaren meer een meer realiseerde welke ramp zich binnen de eigen samenleving had voltrokken, werd de vraag naar de eigen verantwoordelijkheid steeds dwingender. De gerichtheid op het eigen falen leidde paradoxaal genoeg tot een steeds onverzoenlijker houding ten opzichte van de Duitse oorlogsmisdadigers. Daar zou weinig aan veranderen, ook niet in 1989 toen de laatste twee toch over de grens werden gezet.

Vrijlating van de "twee van Breda"

Vervoer per ambulance, onder politiebegeleiding, na vrijlating van de 'Twee van Breda', Ferdinand aus der Fünten en Franz Fischer (bekend als 'de Drie van Breda') uit de Penitentiaire Inrichting De Boschpoort (ofwel Koepelgevangenis). (Foto: Johan van Gurp, BN De Stem, 27-01-1989, Stadsarchief Breda, JVG19890127045)

Alle rechten voorbehouden

De toenmalige minister van Justitie Frits Korthals Altes (1931) had dit besluit met tegenzin genomen en deed dit onder meer op aandringen van een groep van negentien prominente Nederlanders onder leiding van Bib van Lanschot (1914-2001). Doorslaggevender was misschien dat hij zich realiseerde dat de discussie zonder vrijlating van de twee niet zou verstommen. Korthals Altes vond dan ook dat er een beslissing moest worden genomen omdat zijn doel – het ontzien van de gevoelens van de slachtoffers – door de voortdurende publiciteit geen reële optie meer was. "Laten wij onze samenleving ontdoen van het armzalige restje leven dat de twee Duitsers nog restte", zei hij in het parlement, om daarmee verder verdriet en verdeeldheid te voorkomen. De vrijlating zou de verhoudingen in sommige kringen echter blijvend verstoren. Een aantal vertegenwoordigers van het verzet die vrijlating hadden bepleit, werden gezien als verraders die het leed van slachtoffers verkwanselden.

Abel Herzberg (1893-1989), kampoverlevende en chroniqueur van de Jodenvervolging, zou zijn hele leven met de vraag worstelen welke betekenis het straffen van daders voor slachtoffers heeft. In 1972 was hij voorstander van vrijlating omdat hij niet geloofde in de heilzame werking van vergelding. In 1989 huldigde hij hetzelfde standpunt. Gelukkig met de vrijlating van de twee laatste Duitse oorlogsmisdadigers in Nederlandse gevangenschap was hij niet. Nadat de twee waren vrijgelaten trof een vriend een gebroken man aan wiens overtuiging was gaan wankelen.

 

Een restje vrijheid

En hoe ging het met de twee? Zij werden na ruim 44 jaar met hun echtgenotes verenigd. Elly Fischer was inmiddels achtentachtig en van de man met wie ze ooit was getrouwd was niets over. Ze had al die jaren bekend gestaan als ‘mevrouw Fischer, wier man nog in Holland woont’. Nu was hij thuis, maar alleen naar buiten kon hij niet meer. Hij snapte niets van het gevaar van de drukke provinciale weg die inmiddels zijn geboortedorp Bigge in tweeën sneed.

Ook Aus der Fünten was een geestelijk en lichamelijk wrak en veel tijd kreeg hij niet meer met zijn vrouw Maria. Hij stierf een paar maanden na zijn vrijlating, in april 1989, gevolgd door Fischer in september van hetzelfde jaar.

 

Bronnen

Piersma, H., De drie van Breda. Duitse oorlogsmisdadigers in Nederlandse gevangenschap, 1945-1989, Amsterdam, 2005.

Fasseur, C., Wilhelmina. Krijgshaftig in een vormeloze jas, Amsterdam, 2001, 403-404.