Piet van der Schoot was oorspronkelijk timmerman, maar opende in de jaren dertig in Oss een verkoopdepot van H. Klumpers heren- en kinderkleding. In 1941 maakte hij zich van Klumpers los en vestigde zich zelfstandig met een kledingwinkel aan de Hooghuisstraat 25 te Oss. Op de gevel prijkte de verkoopleuze “Van der Schoot kleedt klein en groot”. In de volksmond werd hier al snel het woord “uit” aan toegevoegd.
Arrestatie
Op 19 september 1944, de dag dat Oss door de Engelsen werd bevrijd, arresteerden bewapende leden van de ondergrondse beweging Van der Schoot en voerden hem triomfantelijk door de straten van Oss. Hij werd direct na zijn arrestatie en de verhoren in Oss, overgebracht naar het “Verblijfs- en Bewaringskamp” in Vught. Volgens het proces-verbaal verklaarde hij vanaf medio 1942 tot aan zijn arrestatie lid en penningmeester te zijn geweest van de Nederlandsche Volksdienst (NVD). Deze dienst had een sociale doelstelling. Hij ontkende lid te zijn geweest van de Nationaal Socialistische Beweging (NSB).
In kamp Vught werd Van der Schoot opnieuw verhoord. Hij beweerde:
- nooit NSB-er te zijn geweest, geen vriendschap met NSB-ers te hebben gehad; nooit NSB vergaderingen te hebben bijgewoond; wel eens een Duitse film te hebben gezien, waar NSB-ers bij waren;
- niet geweten te hebben dat de NVD een NSB-instelling was;
- nooit een hakenkruisje te hebben gedragen, wel de wolfsangel. Hij beschouwde dit laatste als een roepteken uit de Oud-Germaansche sagen en een herkenningsteken voor alle Germanen;
- niet “pro-duitsch” te zijn: “dat hij daarvan schoon genezen is”.
Wat zeggen de bronnen?
Uit zijn lidmaatschapskaart blijkt dat hij al vanaf 1 november 1942 lid was van de NVD en zijn contributie tot en met juli 1944 vooruit had betaald. Volgens zijn stamkaart was hij met ingang van 1 mei 1943 óók betalend lid van de NSB geworden. Zijn oudste zoon Pierre was volgens diens lidmaatschapskaart al vanaf 1 april 1942 lid van de NVD.
Op 3 april 1945 waren er in Oss getuigen gehoord. Wachtmeester Raaijmakers kwam met een brief geschreven door Van der Schoot en gericht aan de Grüne Polizei, waarin deze zijn buurman aanklaagde dat hij joden naar de radio liet luisteren, postduiven had en dat hij een opruier was. De Duitse Grüne Polizei had daarna een inval gedaan waarbij 750 gulden aan zilvergeld, gevonden onder de vloer, werd meegenomen.
Van der Schoots verdediging
Van der Schoot verklaarde: “Toen ik bedoelde brief schreef, was ik onder invloed van sterken drank. Bij het schrijven heb ik niet verder nagedacht over de gevolgen, ik meende als goed Nederlander te handelen om personen die aan zwarthandel deden en de wetten der bezettende macht overtraden op te geven.” Zelf had Van der Schoot bij de Germaansche S.S. een aanvraag ingediend om vrijstelling te krijgen van de inleverplicht van zijn radiotoestel. Later herhaalde hij de aanvraag, maar nu bij de NSB. Na zijn arrestatie werd hij verplicht het toestel in te leveren, waaraan hij niet voldeed.
Uit onderzoek bleek dat hij een huis had gekocht van de ANBO (Algemeen Nederlands Beheer van Onroerende Goederen), welk huis door de Duitsers van een joodse buurman was onteigend.
Twee artsen van het St. Anna Ziekenhuis probeerden te bewerkstelligen dat Van der Schoot, omdat hij een maagpatiënt was, in vrijheid zou worden gesteld. Ook zelf deed hij een poging door zijn advocaat in kamp Vught een verklaring te laten opstellen:
“Ik werd aangetrokken door doelstellingen van Winterhulp Nederland en NVD. Ik wilde mij uitsluitend bezig houden met liefdadigheid. Werd desondanks toch lid van de NSB om mijn radiotoestel te behouden. Vroeger reeds bevriend met de plaatselijke Stütspunktleiter van de NSDAP, meende ik in het belang van mijn plaatsgenoten van deze relatie gebruik te kunnen maken, hetgeen ook verschillende malen gelukt is. Zoo redde ik eenige lieden van gevangenschap.”
De Commissie van Advies inzake vrijlating en internering besloot op 18 juni 1945 met eenparigheid van stemmen te adviseren niet over te gaan tot invrijheidstelling van Van der Schoot.
Zoon Pierre deed eveneens een poging tot vrijlating, nu in een brief gericht aan het Tribunaal te 's-Hertogenbosch: “(...) Dat hij misleid en omgepraat is, nooit aan politiek gedaan heeft. Ook kunnen wij nog meedelen dat twee zijner zonen vrijwillig getekend hebben voor de Koninklijke Marine, en dat wij allen steeds lijnrecht tegenover de Duitschers, hun handlangers en methodes gestaan hebben.”
Ook zijn advocaat mr J.B. Hengst, richtte aan het Tribunaal een verzoek tot invrijheidstelling: “De man verblijft al ongeveer een jaar in bewaring, en is, zooals u bij de behandeling wel zal zijn gebleken van alle smetten vrij. Ik doe dit verzoek in hoofdzaak i.v.m. zijn gezondheidstoestand, waarvoor een kampverblijf, nu het naar de winter loopt zeer zeker niet wenselijk is.”
De zaak van de aanklagers
Uit getuigenverklaringen voorafgaand aan de eerste rechtszitting van het Tribunaal komt een geheel ander beeld tevoorschijn. Agent-rechercheur van politie J.P. Mertens verklaarde: “Over het algemeen werd Van der Schoot als een geraffineerd en gevaarlijk type beschouwd. Hij ging veel met NSB-ers om, bezocht hen in hun woning, ging naar vergaderingen en droeg het hakenkruisinsigne onder de revers en is van genoeg verstandelijke vermogens om de wijdte van zijn daden te kunnen beseffen.”
Op 14 december 1945 vond de eerste openbare rechtszitting voor het Tribunaal van het Arrondissement 's-Hertogenbosch plaats. Van der Schoot werd ervan beschuldigd, dat hij als Nederlander tijdens de vijandelijke bezetting:
1. als lid althans als sympathiserend lid zich aangesloten heeft bij de NSB, NVD en Winterhulp Nederland;
2. van nationaal socialistische gezindheid heeft blijk gegeven door:
a. het dragen van de wolfsangel op zijn kleding;
b. het groeten van Duitsers met de woorden “Heil Hitler”;
c. het bijwonen van een propaganda-avond van Max Blokzijl;
3. voordeel heeft getrokken of getracht heeft te trekken uit de door of vanwege den vijand of diens handlangers genomen maatregelen door een vergunning aan te vragen en te ontvangen om zijn radiotoestel te behouden en een huis (met winkel, Heuvel 88) te kopen toebehorend aan een Israëliet, dat dezen door den vijand ontnomen was door onteigening.”
Het Tribunaal kwam tot de uitspraak: “schuldig aan alle feiten”. Het vonnis dat dezelfde dag werd gewezen, luidde in het kort: “internering 1 jaar; ontzetting van het actief en passief kiesrecht; verbeurdverklaring vermogen ten bedrage van f 2000,--; niet genoeg gronden om beschuldigde nog langer in bewaring te houden.”
Nieuwe Feiten
Kort na zijn vrijlating kwamen er nieuwe belastende feiten boven water. In de administratie van de voormalige Politieke Recherche van de NSB te Oss werd een opnameformulier van Begunstigend Lid der Germaansche SS aangetroffen. Procureur Generaal van het Bijzondere Gerechtshof te 's-Hertogenbosch achtte geen termen aanwezig Van der Schoot opnieuw te arresteren.
Vijf maanden na zijn vrijlating werden Van der Schoot en een aantal getuigen nogmaals verhoord. Wachtmeester Raaijmakers verklaarde: “Ik kwam Van der Schoot tegen in het NSB-café van De Goeij te Oss. Ik zag toen dat hij een speldje van Begunstigend Lid der Germaansche SS op de revers van zijn jas droeg. Het was een ovaal speldje met in het midden het hakenkruis en de SS-tekens, links de letter B en rechts de letter L..”
In Groningen werd in de inbeslaggenomen administratie van Uitgeverij Storm, uitgever van het weekblad der Germaansche SS, een adresplaat op naam van Petrus Johannes van der Schoot aangetroffen. Zoals bleek uit zijn lidmaatschapskaart had Van der Schoot zich op 1 april 1942 aangemeld bij de Nederlandsche SS, waarvan de naam later dat jaar werd veranderd in Germaansche SS. Zelfs op 1 september 1944, nog slechts 18 dagen voor de bevrijding van Oss, betaalde hij zijn lidmaatschapsgeld (f 3,-) drie maanden vooruit, zoals zijn gewoonte was.
Deze nieuwe feiten waren reden genoeg om Van der Schoot voor de tweede keer in bewaring te stellen. Zijn vrouw deed nog een poging om dit te voorkomen door pastoor Vissers te vragen een brief met verzachtende omstandigheden te schrijven. Dit sorteerde geen effect, want op 14 juni 1946 kwam het Tribunaal tot de uitspraak: “internering voor de tijd van 1 jaar”.
Na een half jaar deed zijn vrouw een formeel verzoek tot vrijlating op briefpapier van de kledingzaak:
“Dat mijn man door zijn internering moreel en lichamelijk geschokt is en als ernstig maaglijder (ulcus duodenum) lang in het Kampziekenhuis gelegen heeft. Dat mijn man ook zeer gedupeerd is in zijn zaak, waar hij niet gemist kan worden.”
14 februari 1947 werd vervroegde invrijheidstelling gelast, een week later werd Van der Schoot in vrijheid gesteld onder beheer van het Nederlands Beheersinstituut (N.B.I ). Hij betaalde 1125 gulden aan beheerskosten. Zijn vermogen was door het N.B.I. vastgesteld op f. 34.679,50. Op basis hiervan mocht hij maandelijks als basisloon f.120,- opnemen. Op 1 april 1947 werd het beheer abusievelijk opgeheven. Zes maanden later werd het beheer gecontinueerd, in verband met het nog niet terugbetaalde, verbeurdverklaarde vermogen van f.2000,- en het radiotoestel dat nog niet was ingeleverd. Het N.B.I. meldde uiteindelijk op 31 augustus 1950 dat het bedrag van f.2000,- in hun bezit was. Hoe het met de radio afliep is onbekend.
Bronnen
Nationaal Archief, CABR 2.09.09":
-nr.42986 = Tribunaal Den Bosch
-nr.93663 = PRA Den Bosch dossier 9673
Nationaal Archief, NBI:
- 2.09.16.02, dossier 3581
- 2.09.16.13, dossier 154799
- 2.09.16.13, dossier 154853