Het Eiland van de Ruigenhil en Niervaart (later het eiland van Willemstad en Klundert genoemd) had al vanaf 1572 afwisselend te maken met invallen van Watergeuzen en Spanjaarden. Beide partijen plunderden de boerderijen, namen al het vee en het graan mee of eisten losgeld aan de bewoners om hiervan vrij te blijven. Regelmatig verzochten de bewoners om het eiland te versterken om hiervan verlost te zijn.
Het dorp Ruigenhil wordt een vesting
In 1583, toen de Spanjaarden bijna geheel Brabant in handen hadden behalve Bergen op Zoom en het Eiland van de Ruigenhil en de Niervaart, liet Willem van Oranje het dorpje Ruigenhil door Abraham Andriesz omwallen en tot een vesting maken. Dit om de doorvaart tussen Holland, Zeeland en Vlaanderen en de zuidgrens van Holland te kunnen beschermen. Andriesz ontwierp de vesting volgens het Oud-Nederlands Stelsel met kleine bastions en vrij grote courtines (wal tussen twee bastions).
De plattegrond van landmeter Symon Damass van Dueren uit 1586 laat zien dat er vijf binnendijkse bastions zijn en buitendijks twee ‘schele kwartieren’, slechts delen van een bastion. Opvallend is dat de bastionflanken naar binnen gebogen zijn. Dat wijst op een Italiaanse invloed.
Verdere verdediging
Naast Ruigenhil werd ook de Niervaart (alias de Klundert) een vesting. De Niervaart behoorde vanouds tot Holland, terwijl de Ruigenhil en Fijnaart als onderdeel van het Markiezaat van Bergen op Zoom bij Brabant hoorden. Behalve deze twee vestingen waren op het eiland nog drie forten: fort Noordam aan de Roode Vaart, fort Barlake aan de Barlake, die de verbinding vormde tussen Mark en Dintel, en het fort Hollandia aan het Hollandsch Diep. Daarnaast stonden op de dijken wachthuizen en enkele redoutes. Dat zijn eenvoudige gesloten verdedigingswerken. Bovendien was er altijd een bewapend wachtschip aanwezig op het Hollandsch Diep en op de Mark-Dintel.
Verschroeide aarde
De verdediging van al die werken was niet alleen opgedragen aan militairen, maar ook aan burgers. Iedere man van 18 tot 60 jaar was verplicht wachtdiensten te doen op de wallen en op de dijken. Dat was nodig omdat het Spaanse leger oprukte naar de grens van Holland.
Militaire gouverneur jhr. Emmery de Liere kreeg in augustus 1584 de opdracht van de Staten van Holland om "alle ingezetenen van het platteland te gelasten met have en goed een heenkomen te zoeken in de Hollandse steden. Daarna zou hij die dorpen en plaatsen in het land van Breda en omgeving zonder pardon moeten verwoesten en afbranden." (Van Nispen, Gouverneurs van Willemstad, 1978)
De Liere voerde de opdracht niet meteen uit. Daarom kreeg een Duits vendel dat in Klundert lag de order het eerdere bevel uit te voeren.
Een zware last
De bewoners van het vestingstadje, dat nu de naam Willemstad had gekregen, konden de lasten van doortrekkende soldaten en de uitmonstering van hun schepen, het onderhoud van een compagnie soldaten binnen de stad en het onderhoud van de vestingwallen niet dragen.
“…alsoo de nieuwe stad van Wilmstadt op die passagie van Holland naar Brabant, Vlaanderen en Zeelant is geleegen ende aldaer veel volcx van oorlog dagelycx voorbij moet trecken, dies welcke met spijs en drank moeten voorsien zijn, desgelijke datter veel scheepen met soldaten vandaer afftrecken die welcke geproviandeert en die vracht van schepen betaalt moeten wesen bedragende een onverdrachel: somme van penn:..." (Remonstrantie aan Prins Maurits en Raad van State, d.d. 25 januari 1585).
Voor de militairen was er in de vestingstad weinig woonruimte: er stond een soldatenhuis met enkele kamers en zes dubbele soldatenhuisjes voor getrouwde soldaten. In de stad heerste daarom een inkwartieringsplicht, waardoor soldaten bij de inwoners werden gehuisvest. Ook al werd er voor de huisvesting ‘serviesgeld’ betaald aan de bewoners, toch was niet iedereen gediend van de vaak buitenlandse soldaten onder zijn eigen dak. Daarom werden eenvoudige huisjes in de tuin gebouwd, waardoor de soldaten gehuisvest werden en het ‘serviesgeld’ opgestreken werd, zonder daadwerkelijk soldaten in huis te hebben.
Een schreeuw om hulp
Toen Adriaan Anthonisz in 1587 opdracht kreeg de profielen van de ingezakte wallen weer in orde te maken, richtte de magistraat van Willemstad en de magistraten van Fijnaart en Heijningen (die mee moesten betalen) zich tot prins Maurits of hij het gouvernement op zich zou willen nemen. De prins zou dan het recht op de belastinggelden krijgen, maar moest dan wel de legering van drie compagnieën betalen, evenals turf, kaarsen en de gages van de gouverneur en andere functionarissen.
Bovendien diende de prins het onderhoud van het havenhoofd te bekostigen. De Staten-Generaal ging hiermee akkoord mits de gemene middelen naar het Hollandse tarief zouden worden berekend en niet naar het lagere Brabantse. Bovendien moest de prins zijn gage als gouverneur van Brabant en Vlaanderen van 7.200 Carolusgulden uit de inkomsten halen. Dit bleek voor de Oranjes tot de komst van de Fransen in 1795 een voordelige deal te zijn.
Smeekbrief aan Maurits
De toestand op het Eiland was zo slecht geworden dat de bewoners begin 1590 prins Maurits verzochten om meer bescherming. Zij wezen Maurits in een brief op het feit dat zij zich sinds 1587 onder de bescherming van de prins stonden. Daarom vroeg men hem maatregelen te nemen om van het geweld van de vijand gevrijwaard te worden.
Zij schreven dat, ondanks het geringe aantal inwoners op het platteland, zij in alle vlijt en met grote kosten hun wacht en rondes op de dijken hadden gehouden, maar dat verschillende malen bij open water de vijand vele van hun wachten had doodgeslagen, vermoord of gevangen genomen en vee had geroofd.
In de strenge winter van 1589, toen men vanaf Brabant over het bevroren water kon komen, hadden een aantal wachten en inwoners van Fijnaart een toevlucht genomen in een van de omwalde wachthuizen. Zij ontkwamen niet aan de Spaanse troepen. Negentien van hen, zowel mannen als vrouwen, werden doodgeslagen en het dorp Fijnaart en een pachthoeve van de prins werd in brand gestoken.
Spaanse waarschuwing
Van de Spaanse garnizoenen in Roosendaal en Steenbergen werden waarschuwingen ontvangen dat als de inwoners van Willemstad zich niet onder protectie en sauvegarde van hen wilden stellen, er geen land meer bebouwd zou kunnen worden. Wat de bewoners extra stak, was dat die Spaanse garnizoenen vanuit Holland en Zeeland op licenten (in- en uitvoerrechten) werden voorzien van allerlei levensmiddelen en er hun eetwaren en bieren goedkoper konden kopen. Veel van de boerenknechten dreigden te vertrekken.
Of die brief er invloed op heeft gehad is niet bekend, maar spoedig volgde de inname van Breda met de list van het turfschip. De uitvoering van dit plan berustte bij prins Maurits, die dit aanvankelijk deed vanuit Willemstad. Na de inname van Breda werden schipper Van Bergen en zijn neven in een herberg onthaald. Prins Maurits werd door de Staten-Generaal gefeliciteerd , maar kreeg wel opdracht om zich naar Willemstad te begeven omdat hij daar makkelijker bereikbaar zou zijn. De inname van Breda verlichtte de positie van het Eiland aanzienlijk.
Nieuwe vestingwerken
Tussen 1598 en 1602 werden in opdracht van prins Maurits twee stenen buitendijkse bastions aangelegd naar ontwerp van Johan van Rijswijk. Ook deze bastions werden gebouwd volgens het Oud-Nederlands Stelsel, maar nu met rechte flanken. Prins Frederik Hendrik voltooide de vesting in 1628 met de aanleg van een ravelijn voor de Landpoort en een contrescarp met buitengracht.
Legerleiders als prins Maurits gebruikten Willemstad om hun leger te verzamelen en het per vloot verder te vervoeren. Dat deed hij bijvoorbeeld in 1600 (Slag bij Nieuwpoort) en in 1604 (inname van de Spaanse haven Sluis). Behalve op invallen van kleine Spaanse eenheden in de polders na, met als doel te plunderen en om inlichtingen te verzamelen, werden de vestingen Willemstad en Klundert tijdens de oorlog niet aangevallen. Alleen het fort Noordam werd in 1590 na de val van Breda door een grote Spaanse troepenmacht aangevallen. De bezetting van het fort onder leiding van commandeur Mathijs Velt wist de aanval met succes af te slaan.
De laatste frontier
Nadat de Spanjaarden in 1625 Breda weer innamen, was Willemstad weer “de buytenste frontierplaaetse naest de vyant”. Plunderingen door Spaanse troepen in de polder bleven aanhouden, maar ook de in Willemstad gelegerde soldaten maakten plundertochten, voornamelijk in het gebied van de Demer. In 1631 vertrok een Spaanse vloot uit Antwerpen met het doel Willemstad in te nemen, maar voor het zover was werd de vloot op het Slaak door de Zeeuwse viceadmiraal Marinus Hollare verslagen.
Het einde van de oorlog kwam in 1648 met de Vrede van Munster, maar voor Willemstad betekende dit niet een einde van haar rol als vesting in nieuwe conflicten. In vrijwel alle conflicten in de Zuidelijke Nederlanden, tot de opheffing van de vestingfunctie in 1928, bleef Willemstad van strategisch belang.
Bronnen
Bijsterveld, A-J., e.a., Zuiderwaterlinie Noord-Brabant. Een open boek, 's-Hertogenbosch, 2016.
Heemkundekring De Willemstad, "De geschiedenis van Willemstad", via: http://www.heemkundekringdewillemstad.nl/geschiedenis.htm (stand op 7 augustus 2018).
Schukking, W., De vesting Willemstad en haar geschiedenis, Amsterdam, 1926.