De inheemse eik – in Brabant de zomereik – had eeuwenlang een groot economisch nut. Uit volgroeide bomen zaagde men planken, balken of ander hout voor het meest uiteenlopende gebruik. Volgroeide bossen waren zeldzaam, zeker in Brabant. Daar domineerde een andere vorm van bosbouw waarin het eikenhakhout centraal stond: jonge bomen, eigenlijk meer struiken of hagen, die om de acht à twaalf jaar werden teruggehakt op de stamvoet of net iets hoger.
Het hakhout diende als brandhout en voor gereedschap. Deze vorm van gebruik was buitengewoon duurzaam, want de bomen maakten gewoon weer nieuwe uitlopers. Na enkele jaren werden ze opnieuw teruggehakt en begon het proces opnieuw. Op die manier kon een boom eeuwenlang mee. Geleidelijk kregen ze de vorm van eikenstoven: cirkels van stammen van één boom die steeds wijder werden.
De grootste exemplaren daarvan die nu nog in de Loonse en Drunense Duinen groeien, hebben een omtrek van maar liefst twintig tot dertig meter. Soms raakten ze deels bedolven onder het stuifzand, soms stoven ze weer uit, waarbij wortels bloot kwamen te liggen. Het gebruik van de bomen als hakhout stopte in het begin van de twintigste eeuw toen het niet langer rendabel was. De stammen hebben sindsdien weer de kans gekregen om uit te groeien tot echte bomen.
De typische vorm van de eikenstoof waarbij een centrale stam ontbreekt, maakt het lastig om aan de hand van jaarringen of stamomvang de ouderdom te bepalen. Bij onderzoek van enkele eikenstoven onder Giersbergen is duidelijk geworden dat deze eeuwenoud zijn. Mogelijk gaan ze zelfs terug tot de vijftiende eeuw. Juist in die tijd begon men het oprukkende stuifzand in te dammen om zo de schade te beperken van de ecologische ramp die zich eerder in dit gebied had voorgedaan.
Door het kappen van bos, door ontwatering van omliggende moerassen, door overbegrazing en het afplaggen van de heidevelden, alles een gevolg van toenemende bevolkingsdruk, was de zandbodem er sterk verdroogd en bovendien bloot komen te liggen. Na langdurige periodes van warmte en droogte had de wind vat gekregen op het zand dat begon te stuiven. Op den duur werden zo akkers, weilanden, heidevelden en zelfs enkele nederzettingen, zoals het gehucht Efteling, compleet bedekt. Door het opwerpen van wallen langs de rand van het gebied en die vervolgens te beplanten met eikenhakhout probeerden de bewoners aan het eind van de middeleeuwen het zand te weren. Een deel van dat hakhout heeft mogelijk dus de eeuwen doorstaan.
Bronnen
Moens, F. (red.), Bijzondere bomen in Nederland, 250 verhalen, Utrecht/Amsterdam, 2010.
Van Oudheusden, J., Erfgoed van de Brabanders. Verleden met een toekomst, ‘s-Hertogenbosch, 2014.
Dit artikel is een bewerking van een tekst uit J. van Oudheusden, Erfgoed van de Brabanders. Verleden met een toekomst, ‘s-Hertogenbosch, 2014, 84.